Bijeen gesprokkeld

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

Ook in de afgelopen paar weken was het af en toe best heel aardig weer dus ging ik weer vol goede moed op ‘fotosafari’. Steeds weer nieuwsgierig of ik iets interessants zou tegenkomen. Zo was ik o.a. in het Asserbos, maakte ik een wandeling Loon-Balloohoeve vice versa, stapte ik op de fiets voor een tochtje over het Noordsche Veld en omstreken en bracht ik een bezoek aan het kerkhof in Rolde en de naastgelegen hunebedden.

In het Asserbos zag ik dit groepje fluweelpootjes. Fluweelpootjes behoren tot de bekendste winterpaddenstoelen, ze kunnen zelfs lichte vorst verdragen. Ze zijn goed te herkennen aan de bruine, fluwelig behaarde stelen. Dat lijkt dus vrij simpel, maar enkele tientallen jaren geleden ontdekte men dat het gewoon fluweelpootje (Flammulina velutipes) toch minder gewoon was. Daardoor worden nu de volgende soorten onderscheiden: het zomerfluweelpootje (Flammulina fennae), het langsporig fluweelpootje (Flammulina elastica) en recentelijk de Flammulina populicola (nog geen Nederlandse naam). Maar dat is nog niet alles. Van het ‘gewoon fluweelpootje’ bestaat ook nog een zeldzame variëteit: de “lactea”. Voor een juiste determinatie moet je beschikken over een microscoop en (ook niet onbelangrijk) voldoende kennis.


Het zeer algemeen voorkomende gewoon sikkelsterretje is een mos uit de familie Rhabdoweisiaceae (Rotsspleetmosfamilie). Het komt voor op allerlei soorten bomen, zowel met zure als met neutrale schors. Op eik en berk is het vaak de enige epifyt. Epifyten zijn organismen die op levende planten groeien zonder hieraan voedingsstoffen te onttrekken (in tegenstelling tot parasieten).
Kenmerkend voor dit mos zijn de sikkelvormig gebogen blaadjes. Naast bomen kan het ook voorkomen op hunebedden, zwerfstenen, rieten daken en op humusrijk zand en het laatste vooral in de kustduinen. Toen ik de foto op de computer bekeek zag ik ook de vele kleine zwarte beestjes. Waarschijnlijk zijn het springstaartjes.

Soms zijn namen nogal verwarrend. Gelet op de vindplaats (het Noordsche Veld: op de grens van hei en bos) twijfelde ik aan de juistheid van de determinatie (100.0%) door het zeer gewaardeerde beeldherkenningssysteem. Maar het is toch echt de duindaalder. In ons land is het een vrij zeldzame korstmos dat groeit op droge en zonnige plaatsen op mossen, plantenresten, op zand- en kalkrijke bodems, vooral in de kustduinen. De duindaalder is korstvormig en licht- of donkergrijs van kleur, soms met een gele tint. Soms zijn ze niet plat maar gewelfd. De apothecia (bekerstructuren) zijn ingezonken, hol en hebben een diameter tot 1,8 mm. De kleur is donkergrijs met witte berijping.


De gesteelde haarmuts (een bladmos) is een typische bewoner van kalkhoudend gesteente en komt in Nederland meestal voor op door de mens gemaakte objecten. Vooral oud beton en cement is favoriet. De soort is o.a. te vinden op gemetselde muren, bunkers, tegels, dakpannen, basalt en (zoals in dit geval) grafzerken. De standplaats is zonnig tot licht beschaduwd.
Kenmerkend voor de gesteelde haarmuts zijn de sporenkapsels (calyptra) die uitsteken boven de blaadjes. De ‘planten’ zijn 2,5 cm hoog. De bladeren zijn ovaal-lancetvormig van vorm, puntig, tot 2,7 mm lang en tot de punt aan de rand opgerold. De kapsels hebben een bruine of roodachtige steel en steken boven de blaadjes uit. Het huikje (mutsje) is weinig tot sterk behaard. In het voorjaar valt het huikje eraf, openen de sporenkapsels zich en kunnen de sporen zich verspreiden.


In de omgeving van Norg keek ik uitgebreid rond op een klein heideterrein. Het groot dooiermos (ook wel steenkorstmos genoemd) is een veel voorkomende en opvallende soort. Het groeit op schors van bomen, op steenachtige ondergrond als beton, baksteen, cement en stoeptegels en zelfs op asbest en op het asfalt van rustige wegen. Het bladvormige thallus is meestal heldergeel tot oranje, soms deels of geheel grijs. De lobben zijn vrij hoekig en ondiep ingesneden. Meestal zijn er apothecia (schotelvormige vruchtlichamen) aanwezig, die van binnen vaak donkeroranje zijn gekleurd en tot 2 cm groot kunnen zijn.
Een mooi contrast vormt het heksenvingermos. Er zijn meerdere soorten vingermossen, ze hebben aan de rand ‘wimpers’ die ongeveer 2 mm lang zijn. Het heksenvingermos groeit op vrijstaande, goed belichte, vrijstaande bomen met een niet te zure schors. Het kan voorkomen op zowel de stam als op takken en twijgen. Ook te vinden op allerlei soorten stenen, hout, plastic, etc.

Zoals verwacht zag ik op dit heideterreintje ook weer meerdere soorten bekermossen. Bekermossen behoren, evenals rendiermossen en heidestaartjes tot de Cladonia-groep. Van de ongeveer 350 soorten komen er 50 in Nederland voor. De soorten zijn vaak variabel van uiterlijk en groeien door elkaar. Daardoor zijn ze moeilijk te determineren. Dit zou het rafelig bekermos zijn. Het is een algemene soort korstmos op humeuze grond van heide en stuifzanden. De bekers groeien vaak uit tot lange spruiten die weer tot bekertjes kunnen uitgroeien. Soms met grote, onregelmatige en vaak ringvormige bruine vruchtlichamen.

Heel bijzonder vind ik de korstmossen met hun helderrode top. Maar ‘helaas’ zijn er weer enkele soorten die sterk op elkaar lijken. Is dit het rood bekermos (Cladonia coccifera – 84.3%) of de rode heidelucifer (Cladonia floerkeana – 80.0%). Ik liet twee bijna identieke foto’s door het beeldherkenningssysteem determineren en kreeg deze verschillende uitkomsten. Ook de dove heide lucifer (Cladonia macilenta) heeft dit soort rode vruchtlichamen. Welke soort het is, ik weet het niet. Maar ik vind het gewoon een mooie korstmos. Op de foto zijn ook nog het ruig haarmos en het gevorkt heidestaartje te zien.


Ook dit korstmos behoort tot de Cladonia-groep, het is het kronkelheidestaartje (Cladonia subulata). Dit korstmos groeit op zure, zanderige tot leemachtige bodems in vegetatiehiaten. De soort komt vaak voor in heidevelden, bermen, taluds, zand- of grindgroeven. Een enkele keer groeit hij ook wel op rottend hout. De lange poederige staafjes (podetia) zijn 2 tot 7 cm hoog en 1 tot 2 mm dik, soms met onduidelijke vertakte bekers. Ze zijn meestal meer dan 10 maal zo lang dan dik. De ‘blaadjes’ zitten her en der verspreid langs de staafjes maar het zijn er niet veel. De kleur is grijsbruin of groenachtig grijs tot asgrijs, soms duidelijk zwart wordend aan de onderkant met de leeftijd.

Op het kerkhof van Rolde hoopte ik vooral een paar leuke korstmossen te vinden en misschien zaten er ook wel een paar vuurwantsen, want die heb ik daar al eens eerder gezien. Al op een van de eerste bomen die ik tegenkwam zag ik er een paar. Maar op enkele andere bomen zaten er tientallen, misschien wel honderden. De vuurwants heeft een zeer opvallend rode kleur met zwarte tekening (vlekken).

Karakteristiek voor de vuurwants (Phyrrhocoris apterus) zijn de voorvleugels. Het voorste deel van de voorvleugel is dik en leerachtig, het achterste deel is vliezig (bestaat uit een membraan). De naam komt uit het Grieks en is een combinatie van de woorden pyrrho en coris (rood insect), apterus komt van a- en pterus (geen vleugels). Maar de vuurwants heeft wel degelijk vleugels, alleen kan hij er niet mee vliegen. De voorvleugels (hemelytra) zijn in de evolutie verhard en beschermen zo de wat kwetsbare achtervleugels. De wants op de foto onder in het midden heeft rechts geen vleugels, maar daardoor is hij dus niet minder mobiel. De vuurwants leeft zowel van plantaardig voedsel als van roof op kleine insecten, zoals bladluizen. Er is gewoonlijk een generatie per jaar. Ze kunnen het hele jaar worden waargenomen. Alleen volwassen wantsen overwinteren, de soort heeft enige tolerantie voor vorst.
Een interessante site over de vuurwants: https://www.animalstoday.nl/weetjes-vuurwants-beestjes/

Tussen de graven zag ik een tweetal ‘bloeiende’ paarse dovenetels. Het is een akkerplant die houdt van een bodem die bewerkt of waarin gerommeld wordt, zoals in moestuinen en op erven. Het is een eenjarig akkeronkruid. Het plantje wordt niet groter dan 10 tot 30 cm en bloeit van maart tot oktober. Het kiemt het hele jaar door. Daardoor kun je in zachte winters al bloeiende paarse dovenetels tegenkomen.

Groetjes,

Luit

Zoals gebruikelijk heb ik de informatie bij de diverse onderwerpen voor het grootste deel weer bijeen gesprokkeld op het internet.