De bever (Castor fiber) is tegenwoordig geen zeldzame bewoner meer in ons land.
Dat is niet altijd zo geweest. Nadat het dier was uitgeroeid heeft op diverse plaatsen herintroductie plaats gevonden.
Bevers komen van oudsher voor in rivierrijke gebieden. In Nederland is Tegelen een belangrijke vindplaats van beverfossielen. De ouderdom van deze fossielen wordt geschat op een kleine twee miljoen jaar.

Mensen hebben de bevers door de eeuwen heen bejaagd vanwege hun zeer dichte pels, met aan de buitenzijde een waterafstotende laag van lange, glanzende, vette haren met daaronder talrijke zeer dicht op elkaar zittende wolharen.
Vanaf de vroege middeleeuwen werden bevers ook gedood voor het verkrijgen van bevergeil of castoreum, afkomstig uit anaalklieren met anaalzakjes terzijde van de cloaca aan de onderzijde van de staartbasis. Het wordt door bevers gebruikt om geursporen af te zetten en hun territorium af te bakenen. De mens verwerkte het in parfums, bittere drankjes en bovendien werd het toegepast als een koortswerend en pijnstillend geneesmiddel. Door consumptie van wilgenschors krijgen de bevers salicylzuur (zit in aspirine) binnen, hetgeen uiteindelijk ook in het castoreum terecht komt.
Daarnaast werd bevervlees met de onderhuidse vetlaag veel gegeten, vooral door katholieken tijdens het vasten en op vrijdag. Daarbij werd de bever niet als een zoogdier, maar als een vis beschouwd.

De pelsdierjagers in de 17e eeuw waren vooral Nederlanders en Fransen. Toen de Europese bever nagenoeg was uitgeroeid, vertrokken ze naar Noord-Amerika om daar met de Canadese Bever hetzelfde te doen. De Hudson Bay Company werd de spil in de pelshandel.
Uiteindelijk is de laatst levende bever in Nederland doodgeslagen door een visser uit Zalk te Overijssel in 1825. Deze visser dacht aan een otter, die hij als concurrent beschouwde.
Ter nagedachtenis aan deze moordpartij werd op 10 mei 1991 een monument onthuld in Zalk met een beeld van een bever uitkijkend over de IJssel (zie boven).

Herintroductie
Rond 1900 was de bever vrijwel geheel uit Europa verdwenen. Slechts langs de Elbe, de Rhône, in Scandinavië en Polen bleven enkele restpopulaties over.
Door een veranderd inzicht in het natuurbeleid ontstond er een discussie over de herintroductie van bevers in Nederland. Hiertoe werd rond 1980 op initiatief van Staatsbosbeheer en inspectie natuurbehoud een werkgroep gestart met als doel het terugplaatsen van de bever. In 1988 was het zover en werden in de Biesbosch de eerste dieren vanuit het Elbe-gebied uitgezet.
In de beginfase was er veel sterfte, o.a. door cadmium-intoxicatie afkomstig van de wilgenbast van bomen in de (sterk hiermee vervuilde) Biesbosch, dat door de bevers was gegeten. Waarschijnlijk werden hierdoor ook weinig jongen geboren.
Vervolgens kwamen tevens herintroducties in de Gelderse poort, de Flevopolder en in Limburg. Vanuit de Eifel en de Ardennen kwamen ook zelfstandig dieren naar Limburg.
Een verdere verspreiding van jonge bevers langs rivieren en beekjes volgde. Dit zou te maken hebben met verkrijging van een eigen territorium met voldoende voedsel en leefruimte. Thans komen bevers in alle provincies voor.

Leefwijze
Bevers leven in familiegroepen van 2-10 dieren, een monogaam ouderpaar met jongen van twee generaties. De oudste jongen worden uiteindelijk weggejaagd en gaan dan hun eigen weg. In het wild worden ze 10-15 jaar oud.
Geslachtsverschillen zijn minimaal. De dieren hebben een cloaca en de mannetjes hebben in de cloaca een (inwendige) penis. De testikels zijn niet afgedaald en bevinden zich in de buikholte. Uitsluitend bij zogende moederdieren met sterk gezwollen tepels is het vrouwtje van het mannetje te onderscheiden.
De kleur van de vacht varieert van lichtbruin, bruin, tot donkerbruin en zwart. De zwarte kleurvariant is veelal afkomstig van dieren die in pelsdierfarms werden gefokt (Polen) en van daaruit zijn ontsnapt. De zwarte pelskleur bracht het meeste geld op.

Momenteel wordt het aantal bevers in Nederland geschat op wel 5000 dieren.
Na de herintroducties blijkt deze diersoort het dus uitstekend te doen. Vooral langs de grote rivieren vindt een soort explosie plaats. Het wordt zelfs een plaagdier, omdat het holen graaft in de dijken.
Een bever maakt niet alleen bovengrondse burchten, maar ook ondergrondse holen met een ingang onder water. En die holen kunnen behoorlijk groot zijn en diep de dijk ingaan, waardoor deze verzwakt en de kans op een dijkdoorbraak ontstaat.
In de lokale rivierenland-pers wordt daarover veel geschreven en door de bewoners van de Betuwe wordt er veel over gesproken. Midden in Tiel, in de haven, zwemmen bevers tussen de daar aanwezige woonschepen, gaan de kant op en maken sporen. In de aanwezige dijken graven ze holen.

In de burchten en holen wordt een voedselvoorraad aangelegd.
Bevers zijn herbivoren die van alles eten, maar boombast heeft blijkbaar hun voorkeur. Als aanvullende voedselbron versmaden ze mais, bieten en fruit niet.
Met afgeknaagde takken wordt gesleept, het hol in als voedselvoorraad, maar ook om in ondiep water een dam te bouwen, waardoor het waterpeil kan stijgen en een geheel nieuw ecosysteem ontstaat met een weelderige groei van waterplanten als voedselbron.
Dikwijls maken ze op de dammen ook burchten waarin ze kunnen bivakkeren.
Om alle takken en boomstammetjes naar de dam te brengen leggen ze zelfs kanaaltjes aan, zodat de last makkelijker te verslepen is over het water.
Buiten de burchten en langs de waterkant kan men typische glijbaantjes van modder ontdekken waar ze het water in- en uitkomen.

Beverprotocol
Inmiddels ervaren mensen de resultaten van alle bever-activiteiten als een toenemende overlast. Per provincie wordt daarvoor een Beverprotocol opgesteld door de waterschappen en faunabeheerders, de Zoogdiervereniging en Rijkswaterstaat. Hiermee is begonnen in Limburg; daarna volgden Drenthe en Noord-Brabant snel. In dit protocol wordt aangegeven welke maatregelen er zoal getroffen moeten worden, alvorens men de dieren mag vangen, verplaatsen en zelfs doden. Ook in Gelderland en Zuid-Holland wordt aan een dergelijk protocol gewerkt.
Pas nadat alle uitvoerende maatregelen uit het Beverprotocol zijn gerealiseerd, mogen bij blijvende overlast dieren op locatie worden gedood.
Vanaf 2018 vond dat plaats in Limburg, sinds 2022 in Drenthe. De aantallen aldus gedode dieren namen jaarlijks toe van 17 bevers in 2019 tot meer dan 100 in 2022.
Ook door stroperij en illegale jacht worden bevers gedood.
In onze omgeving is de bever o.a. te vinden in Amerongen. De vraat aan bomen is goed te zien vanaf de rivierdijk als men van Wijk bij Duurstede naar Amerongen rijdt ter hoogte van een rij knotwilgen onder aan het dijklichaam. Deze al oude bomen kan men dan rechts zien staan en daar zijn onderstaande foto’s van vraat aan jonge boompjes en dikkere stammen gemaakt. Opvallend is de massa grote spanen die door de bevertanden zijn gevormd en rond de plaats delict als een krans zijn achtergelaten.
In de Biesbosch, maar ook op andere plekken waar veel bevers verblijven, kan men gestapelde takken tegenkomen (onderstaande foto). Waarschijnlijk bevindt zich daarin een burcht.
De bever is schuw en een nachtdier, gevaar door de mens verwacht hij vooral vanaf de oeverkant en minder vanaf het water. Tijdens rondvaarten met fluisterbootjes aan het einde van de dag kan men hem aanschouwen. Meestal bevindt het dier zich daarbij in de schaduw of zit onder takken, tactieken die vaker bij dieren voorkomen en door hen worden gebruikt om minder op te vallen. Dikwijls bevinden de bevers zich daarbij op grote afstand, maar soms heeft men meer geluk en krijgt men een dier duidelijker voor de lens.
Wij waren in de gelegenheid verschillende malen tijdens georganiseerde bevertochten door Staatsbosbeheer bevers van verderaf en dichterbij te zien te krijgen. Maar ook bij andersoortige excursies in beverrijke gebieden kan men de dieren tegenkomen.
Uiteraard kan men zelf bij zonsopkomst of bij schemering bij de beverdammen, holen of burchten gaan zitten en afwachten om ze te zien zwemmen.
Bij zwemmende bevers is uitsluitend de kop zichtbaar boven het water. Bij duiken kunnen ze wel 15 min onder water blijven. De bever heeft korte poten met 5 tenen. Tussen de tenen van de achterpoten zijn zwemvliezen aanwezig. De grote platte geschubde staart is kenmerkend voor een bever en wordt behalve bij het zwemmen als roer, ook gebruikt om alarm te slaan op het water en als steun bij rechtop staan tijdens het knagen aan bomen. Hij heeft lange grote doorgroeiende voortanden met een laag oranje stevig glazuur. Dit bevat ijzer en dat zou de kleur bepalen.
Bij extreem laag water door droogte trekken ze vaak weg. Hoog water is minder problematisch, de bevers gaan vaak gewoon op de burchten zitten zolang dat kan.

Beverratten en muskusratten
Beverratten en muskusratten worden vaak verward met echte bevers. Een belangrijk verschil is dat ze beide kleiner zijn dan de bever en een ronde staart hebben in tegenstelling tot de grote platte staart van de bever. Het zijn allebei exoten, ze werden begin 20e eeuw naar Europa gebracht voor de pelsdierfokkerij. Vandaaruit zijn ze ontsnapt en hebben zich verspreid langs rivieren en in moerasachtige gebieden. Vanwege de ondermijnende activiteit van het graven van holen in dijken worden ze intensief bestreden door ze te vangen en te doden.
Daarbij is de beverrat of nutria afkomstig uit Zuid-Amerika. De snuit, kin en snorharen zijn wit. De muskusrat of bisamrat is een knaagdier uit de onderfamilie van de woelmuizen uit Noord-Amerika. Hij heeft een lange iets zijdelings afgeplatte staart en eveneens een wittige snuit. Het bont van de pels werd bekend onder de naam bisambont. Tijdens het zwemmen steekt een groot deel van hun lichaam boven het water uit.
De paradox is nu dat na de complete uitroeiing van de bevers 200 jaar geleden en het hernieuwd uitzetten van de bevers ruim 30 jaar geleden, de aantallen van een paar duizend dieren alweer teveel blijken voor het tolerantie-vermogen van de huidige ruim 17 miljoen mensen met hun bijbehorende infrastructuur van vernietiging en vergiftiging van het Nederlandse landschap. Ondanks dat blijven we hoop houden en genieten van de bever, die hier al 2 miljoen jaar geleden rondzwom in de rivierendelta.
Tekst en foto’s:
Anton Ultee, Ingrid Visser en Erik Gruys