Terug naar Kennisbank

Glazenmakers in Nederland

Zo’n 20 leden van KNNV en IVN waren naar het Walkartcentrum gekomen voor een fotopresentatie/lezing over glazenmakers door Jan Katsman. Jan is een boeiende verteller, weet heel veel van libellen en is ook een getalenteerd natuurfotograaf. Alle ingrediënten voor een leerzame avond waren dus aanwezig!

Plaats in het libellenrijk

Glazenmakers vormen de libellenfamilie Aeshnidae. Andere echte libellenfamilies zijn de rombouten (Gomphidae), de glanslibellen (Cordulidae), de bronlibellen (Cordulegastridae) en de korenbouten (Libelluidae). De juffers hoe mooi ook kwamen tijdens de lezing van Jan dus niet in beeld.

Wereldwijd zijn er 6341 soorten libellen, met 30 geslachten binnen de glazenmakerfamilie. Daarvan komen er in Nederland 3 geslachten voor met in totaal 12 soorten. Deze 3 geslachten zijn: Aeshna (8 soorten), Anax (3 soorten) en Brachyton (1 soort). Alle passeerden ze de revue in Jans presentatie.

Voortplanting

De voortplanting speelt een cruciale rol in de instandhouding van een soort. Dat geldt ook voor libellen en dus stond Jan hierbij stil. Bij de bespreking van de soorten verderop in dit verslag zal worden aangegeven wat de specifieke kenmerken daarbij zijn.

De paring en ei-afzetting is bij libellen fascinerend. Om een vrouwtje te kunnen bevruchten moet het mannetje ter voorbereiding een spermapakketje vanuit het negende segment van zijn borststuk naar het tweede verplaatsen, het zogenoemde secundaire geslachtsorgaan. Vervolgens pakt het mannetje met zijn achterlijf het vrouwtje achter de kop vast. Deze ‘trekhaak’ past overigens alleen op soortgenoten. Ze zijn nu zogenaamd in tandem en dikwijls zie je libellen zo vliegen. Als ze gaan paren ontstaat een paringswiel omdat het vrouwtje het uiteinde van haar achterlijf tegen het tweede segment van het borststuk van het mannetje drukt en zo wordt bevrucht met het daar aanwezig sperma.

Na de paring vliegen bij sommige soorten het mannetje en vrouwtje vaak verder in tandem tot de eitjes worden afgezet. Voor het mannetje is dit soms een kwestie van eigenbelang, om zo te voorkomen dat het vrouwtje ook door een ander mannetje wordt bevrucht.

Ontwikkeling tot volwassen insect

Vanuit een eitje ontwikkelt zich een larve, ook wel aangeduid als nimf. Het nimfenstadium kan wel twee tot drie jaar duren en speelt zich af in het water. Larven moeten vooral veel eten om te groeien en dat doen ze met een vangmasker aan hun kop. Dat is eigenlijk een sterk veranderde onderlip met twee haken aan het eind. Nimfen vangen hiermee hun prooi zoals visjes en kleine insecten, spiesen deze op hun kaken, brengen er verterende sappen in en zuigen ze daarna uit.

Aan het eind van het nimfenstadium waarin de larve vele malen vervelt, sluipt deze uit en laat daarbij een kenmerkend libellenhuidje achter. Dat uitsluipen is een ware gymnastische oefening, waarna de vleugels nog moeten uitharden, wat doorgaans enkele uren tot een halve dag duurt, maar soms in een half uur al gepiept is. Direct na het uitsluipen hebben libellen dikwijls een iets ander uiterlijk dan daarna. De meeste libellen overwinteren als ei of larve.

Glazenmakers in Nederland

Glazenmakers behoren tot de grootste libellen. Een algemeen beeld van de mannetjes is dat ze vaak patrouilleren, waarbij ze voortdurend rondvliegen boven het water, op zoek naar voedsel of een vrouwtje om daarmee te paren. Als eerste kwam de glassnijder (Brachyton pratense) aan bod. Deze soort lijkt op de paardenbijter die verderop in dit artikel wordt besproken: beide hebben een gedrongen bouw. De mannetjes van de glassnijder hebben een blauw gevlekt achterlijf terwijl dat van het vrouwtje geelgroen gevlekt is. Het borststuk is kleurrijk met gele of groene zijkanten en zwarte strepen en lijkt daardoor wel wat op dat van een blauwe glazenmaker. Glassnijders komen voor in laagveengebieden en slootjes en houden zich veelal op in het riet. Vanaf begin mei kun je ze al tegenkomen.

Na de glassnijder kwamen de keizerlibellen (Anax) aan de beurt, met als een na grootste libel de grote keizerlibel (A. imperator), een algemeen voorkomende soort. De mannetjes met een hemelsblauw achterlijf en zwarte lengtestrepen zijn over het algemeen agressief en eten ook kleinere libellensoorten op. Ze zijn vaak aan het patrouilleren. Het vrouwtje met een fletsblauw achterlijf zet in mei alleen de eitjes af en boort daarvoor gaatjes in de stengels van waterplanten. Een andere soort binnen dit geslacht is de zuidelijke keizerlibel (A. parthenope). Bij deze libel lijken het mannetje en vrouwtje veel op elkaar en hebben een overwegend bruinig achterlijf en ook het borststuk is bruinig van kleur. Bij de mannetjes is het begin van het achterlijf hemelsblauw gekleurd, waarbij het lijkt op een zadel. De eitjes worden in tandemvlucht afgezet en sinds 2014 zit deze libel weer in de lift. Zo zijn in de Millingerwaard veel larvenhuidjes aangetroffen en is deze libel zelfs in de waterleidingduinen waargenomen. De derde en kleinste soort binnen het geslacht Anax is de zadellibel (A. ephippiger). Zoals de naam al suggereert, heeft ook deze libel een (blauw) zadel en lijkt daardoor op de vorige soort, maar heeft wel een kleiner en dunner achterlijf. Bij de zadellibel is dit zandkleurig oranjebruin, dus lichter dan dat van de zuidelijke keizerlibel. Daarnaast is de zadellibel extreem zeldzaam in Nederland, hoewel soms een invasie vanuit Afrika overkomt. Ook bij deze soort worden de eitjes in tandemvlucht afgezet waarbij de levenscyclus erg kort is, want na twee en een halve maand is de cyclus van eitje tot volwassen libel al voltooid.

Tot slot besprak Jan de acht soorten van het geslacht Aeshna, de groep glazenmakers waaraan de familie zijn naam dankt. De naam glazenmaker verwijst naar het raamwerk op de rug van deze libel, alsof het een glaszetter zou zijn. De paardenbijter (A. mixta)kwam als eerste aan de beurt. De Nederlandse naam is minder agressief dan hij doet vermoeden, want deze libel heeft het niet op paarden voorzien, maar wel op dazen en andere insecten op paarden. Het is de kleinste glazenmaker en het vrouwtje heeft een boller achterlijf dan het mannetje vanwege haar eivoorraad. Op de rugzijde van het 2e achterlijfsegment zit een grote gele spijkervormige figuur en het achterlijf heeft een mozaïektekening, waarbij het vrouwtje overwegend bruin en geel is. De paring kan wel een half uur duren en daarna zet het vrouwtje alleen de eitjes af in de stengels van oevervegetatie (één eitje per geboord gaatje). Het hoorbare geritsel in de vegetatie verraadt daarbij haar aanwezigheid.

Vervolgens liet Jan ons kennismaken met de zuidelijke glazenmaker (A. affinis). Deze libel lijkt veel op de paardenbijter, maar het achterlijf van de mannetjes van de zuidelijke glazenmaker is veel blauwer door de grotere vlekken en de tekening op het borststuk is anders. Ook de vrouwtjes van beide soorten lijken op elkaar. Het vrouwtje zet de eitjes niet af in het water, maar in planten bij het water en daarna laten de prolarven die uit de eitjes tevoorschijn komen, zich in het water vallen zodat ze beschermd zijn tegen uitdroging. In de afgelopen vijf jaar is het aantal waarnemingen van deze soort toegenomen en die komt nu in een groot deel van Nederland voor.

De vroege glazenmaker (A. isoceles) ontleent zijn naam aan het feit dat deze soort al vanaf april in het seizoen vliegt. Hij is gemakkelijk te herkennen aan de oranjebruine kleur van zowel het borststuk als het achterlijf en z’n groene ogen. Ook deze soort zit wat betreft verspreiding en aantallen in de lift.

De bruine glazenmaker (A. grandis) heeft zoals de naam al aangeeft een bruin borststuk en achterlijf. Het onderscheid met de vroege glazenmaker is een kleurnuance, want bij de bruine glazenmaker is de kleur echt bruin, dus zonder oranje tint. Daarnaast heeft de bruine glazenmaker geen groene ogen. Het mannetje en vrouwtje lijken veel op elkaar en ze vliegen vanaf juni. Ook dat is een verschil met de vroege glazenmaker.

De blauwe glazenmaker (A. cyanea)is minder blauw dan z’n naam doet vermoeden, want bij de mannetjes zijn alleen de laatste segmenten van het achterlijf echt blauw. Wel is de kop ook overwegend blauw. De vrouwtjes hebben een overwegend groen achterlijf en zijn overigens weinig kritisch bij het afzetten van de eitjes want een veenpakket bij een poeltje volstaat, evenals een kier op de vlonder in de tuin van Jan Katsman!

Na de kleuren bruin en blauw waren we aangeland bij de groene glazenmaker (A. viridis). Ook bij deze soort kan de naam je op het verkeerde been zetten, want de mannetjes hebben blauwe achterlijfvlekken, waardoor ze veel lijken op hun blauwe naamgenoten. Bij het mannetje zijn de ogen zelfs blauwer dat die van de blauwe glazenmaker. Het vrouwtje doet haar naam meer eer aan, want zij is overwegend groen. Waarin de groene glazenmaker zich echt onderscheidt van andere soorten is het feit dat het vrouwtje de eitjes uitsluitend op krabbenscheer legt en daarbij is dan het vleugelgeritsel duidelijk te horen. Ook andere soorten zoals de vroege glazenmaker zetten hun eitjes wel op krabbenscheer af, maar dan is het facultatief. Vanwege de afhankelijkheid van krabbenscheer is de groene glazenmaker een kwetsbare soort en komt alleen maar voor in gebieden waar krabbenscheer groeit. Het openhouden van water waarin krabbenscheer kan blijven groeien, is dan ook van vitaal belang.

Een inmiddels zeldzame soort is de venglazenmaker (A. juncea) die op basis van de tekening op het achterlijf veel op de paardenbijter lijkt, maar wel groter is en de gele spijker op het 2e achterlijfsegment mist. De vrouwtjes venglazenmaker zijn overwegend bruin. Deze soort vliegt vanaf juni, wat duidelijk eerder is dan de paardenbijter. Het meest kenmerkend aan de venglazenmaker is de gele voorrand aan de vleugels. Zoals de naam al doet vermoeden tref je deze soort vrijwel uitsluitend bij vennen aan en dat maakt hem kwetsbaar door de verdroging van veel vennetjes. De soort komt nu alleen nog voor in twee gebieden: het Fochteloërveen en de Hoge Veluwe. Ze zonnen graag op de stam van een grove den. Tot slot zagen we de Noordse glazenmaker (A. subarctica). Deze soort lijkt veel op de vorige soort, zij het dat de kleuren doorgaans wat fletser zijn, en ook deze libellen gaan hard achteruit. Hun biotoop zijn hoogveenvennen in de noordelijke helft van Nederland, zoals de Engbertsdijkvenen in Noord-Twente. Opvallend bij deze soort is dat ze graag zonnen op stammen van berken.

Herkennen van libellen

Glazenmakers leren herkennen lukt niet in één avond. Om ze te determineren moet je op een paar dingen letten: de kleur en verdeling van de vlekjes op het achterlijf, in het bijzonder aan de basis en aan de punt, de tekening op de zijkant van het borststuk, de tekening op de bovenkant van het borststuk (de ‘schouders’) en het formaat van het dier. De biotoop waar de libel wordt waargenomen kan ook een aanwijzing zijn.

Het (vooraf) bestuderen van afbeeldingen helpt om ze sneller te leren herkennen. Jan Katsman heeft inmiddels twee publicaties over libellen op zijn naam staan. Van zijn eerste boek Libellen in Utrecht is nog een beperkt aantal exemplaren à € 5,00 beschikbaar. Daarna verscheen Libellen in Nederland met een 2e druk in 2021. Voor € 10,00 is het bij Jan in Leersum af te halen, na een e-mail naar jan.katsman@planet.nl.

Al met al was het inderdaad een leerzame avond met glazenmakers in de hoofdrol.

Kenmerken

Datum 2022 / 09
Publicatie Artikel
Thema Geen

Dit is een kennisbank artikel van KNNV | Afdeling Zeist, Heuvelrug en Kromme Rijn.

Bezoek de site