In Nederland komen naast de verwilderde stadsduif (afbeelding 1) drie echt wilde duivensoorten algemeen voor: de houtduif, de Turkse tortel en de holenduif. Daarenboven kan men in het zomerseizoen een enkele maal de zomertortel (Streptopelia turtur) horen (indringend toertoer-geluid) en zien (met donker-gestreepte halsband en bruin-gevlekte vleugelschilden). Dit is een trekduivensoort die ernstig in aantal terugloopt. Totaal komt het aantal Nederlandse wilde duivensoorten hiermee op vijf.
In dit artikel bespreken we de holenduif (Columba oenas), een vogelsoort die het best goed doet, maar die aan de aandacht van velen weet te ontsnappen. Het dier is niet erg opvallend en is tamelijk schuw. Mogelijk is dat een verklaring voor de reden dat velen hem niet kennen. Bovendien gelijkt de duif op een wat grauw-uitgevallen stadsduif, waardoor mensen vaak niet in de gaten hebben wat voor vogel het is. Terwijl de holenduif juist een interessante soort betreft, die het bekijken waard is.
Herkenning
De holenduif (afbeelding 2) is beduidend kleiner dan de houtduif (Columba palumbus). De holenduif mist ook de witte halsring. In plaats daarvan is er een groen-paars iriserende nek-versiering. Hij heeft tevens een mooie roze glans over de borst. De vleugels hebben een zwarte rand, maar veel minder duidelijk dan bij stadsduiven voorkomt. De ogen zijn zwart, terwijl de oogkleur van de stadsduif meestal rood-bruin is en de houtduif een witte iris heeft.
Wat betreft grootte komt hij in de richting van de Turkse tortel (Streptopelia decaocto), alleen is hij wat dikker en komt daardoor meer overeen met de stadsduif, die eigenlijk een verwilderde vorm van de postduif (Columba livia domestica) is. Deze tamme duivensoort was oorspronkelijk een gedomesticeerde rotsduif (Columba livia).
De holenduif is 28-32 cm lang en heeft een spanwijdte van 60-66 cm (Wikipedia). De vogels wegen ongeveer 300 – 270 gram. De doffers (mannetjes) zijn iets zwaarder. Vaak zitten deze boven in een grote boom in een park of een laan te roepen (afbeelding 3), wat klinkt als een aanhoudend eentonig woeroe woeroe woeroe. Let men op dat geluid dan kan men de vogels regelmatig en op veel plaatsen horen.
De holenduif foerageert op de grond, vaak in groepen en zou vaker in graslanden te vinden zijn dan houtduiven. De holenduif heeft een fijnere snavel dan de houtduif en eet daarom ook kleinere zaden. In het najaar kan men dikwijls holenduiven op velden zien foerageren samen met de houtduif.
Voorkomen
De holenduif komt wijdverspreid in ons land voor, maar bereikt de hoogste dichtheid op de zandgronden, met name in kleinschalige landschappen met veel akkerbouw. Grote bosgebieden en bebouwde omgeving zijn dunner bevolkt. De grootste aantallen holenduiven bevinden zich in het ’traditionele’ agrarische gebied met verspreid staande boerderijen, akkers en bossen in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en Drenthe. In Laag-Nederland isde verspreiding veelal gebonden aan boerderijen en laanbeplanting. De dichtheid is laag in grootschalige kleipolders en de open veenweidegebieden.
De soort heeft zich opmerkelijk goed aangepast aan het intensieve agrarische cultuurlandschap. Sinds ongeveer 1970 namen de aantallen een tijdlang sterk toe. Misschien was dit deels herstel van een inzinking in de jaren zestig, veroorzaakt door landbouwgif. Tegelijkertijd breidde de holenduif zich met name in Laag-Nederland flink uit. Sinds 1990 zou de stand tamelijk stabiel zijn.
Voedsel
Het voedsel is vooral plantaardig en bestaat uit zaden en andere plantendelen: wilde plantenzaden, landbouwgranen, bessen, eikels en dergelijke. Dit maakt dat de tweede helft van de zomer voor deze duivensoorten het beste seizoen is, omdat er dan volop zaden te vinden zijn. In de wintertijd komen ze soms op in de tuin klaargelegd vogelvoer af (Afbeelding 4).
Buiten de broedtijd zwerven de Nederlandse holenduiven over korte afstand rond of blijven nabij de broedplaats, waar ze al in de nawinter nestholen verdedigen. Doortrekkers en wintergasten komen uit Scandinavië en Duitsland. De doortrek vindt plaats tegelijkertijd met de veel omvangrijker houtduiventrek: in het najaar tussen half oktober en half november, in het voorjaar vooral in maart (Sovon). In het winterhalfjaar vertoeven groepen holenduiven graag op akkerland, met name graan- en maisstoppelvelden (ook overblijvende korrelmais) en braakland. De winteraantallen namen sinds 1980 toe, wat deels een gevolg zou zijn van de gegroeide eigen broedpopulatie (Sovon).
Broeden
Het broedgebied bestaat uit bossen en oude parken met holle bomen nabij akkers en weilanden, waar hij in boomgaten broedt (afbeelding 5). Oude nesten van de zwarte specht zouden favoriet zijn. De holenduiven zijn daarbij heel erg plaats trouw. Aangegeven wordt dat ze vaak jaren achtereen in dezelfde boomholte of nestkast broeden, wat bij nestcontroles en ringonderzoek aangetoond zou zijn.
Een holenduif heeft de potentie om jaarlijks twee of drie, en soms zelfs meer legsels te kunnen hebben. Dikwijls wordt dit echter door plaatselijke omstandigheden beperkt. Als de betreffende broedplaats door een andere vogelsoort, een kerkuil, torenvalk of kauwtjespaar wordt bezet, zal de holenduif (moeten) wachten. Als de jongen van die andere vogelsoort zijn uitgevlogen en de broedtijd van die soort voorbij is, zal de holenduif in deze nestplaats terugkeren en er zelf gaan broeden. Omdat het beste seizoen van de holenduif (zoals boven gemeld) later in het seizoen valt, is dit ten opzichte van de voedselsituatie voor de jongen niet ongunstig.
Het vrouwtje legt, net als de meeste andere duivensoorten, per legsel twee witte eieren die door beide partners gedurende 16 –18 dagen worden bebroed. Net als bij tamme duiven zijn de nesten niet veel meer dan enkele takjes bij elkaar. Goede broedplekken worden jaarrond verdedigd. De jongen zitten zo’n 24 dagen op het nest. Na 37-40 dagen zijn ze zelfstandig.
Holenduiven zijn standvogels en zwervers, die vooral in de winter in groepen naar voedsel zoeken. De afstanden die ze daarbij afleggen zijn niet erg groot, maar voldoende om voor vermenging te kunnen zorgen met soortgenoten uit de omringende landen. Holenduiven uit noordelijke streken zakken af naar onder meer ons land omdat hier ’s winters gemakkelijker aan voedsel te komen is.
Kortom, de holenduif is een aardige vogel om te zien, is leuk om te horen en dan vast te stellen om wat voor duif het gaat én het dier heeft interessante kenmerken.