Omdat ik weinig tot niets over de directe leefomgeving van de medeleden heb gezien in onze Grote Ratelaar, leek het me leuk om iedereen mijn tuinbelevenissen te vertellen.
Sinds bijna zeven jaar woon ik in Maarn, na 23 jaar in Bunnik gewoond te hebben.
De geestelijke en lichamelijke gezondheid van mijn, inmiddels overleden, echtgenoot, maakten het noodzakelijk om kleiner en gelijkvloers te gaan wonen.
Na een tuin van ruim 300 m2 op de klei overgegaan op een tuintje van krap 25 m2 op het zand. Maar toch…… een tuintje. Buiten mijn tuintje hoort nog een stuk tot het grondbezit van het appartementencomplex, maar dat mocht ik niet bij mijn tuintje trekken.
Ik mocht daar wel bloempotten neerzetten, dus heb ik meteen de grootste maten uitgezocht en daar heesters ingezet met onderbegroeiing.
Bij de verhuizing heb ik een aantal mij dierbare planten meegenomen naar Maarn.
Om de situatie te beschrijven: vóór mijn tuintje loopt een voetpad met aan de overkant een stuk met struiken, daarna een greppel en daarachter de begraafplaats.
Het tuintje was overwoekerd met geranium endresii (ooievaarsbek) en die heb ik meteen verbannen naar een plek achter de duo-zit die onder de rozenboog staat.
Ook heb ik een aantal pollen aan de overkant van het voetpad gezet, zodat daar ook wat bloeiends staat.
Toen had ik wel ruimte, maar de arme zandgrond zat vol met steenslag en er was totaal geen bodemleven. Dat werd dus veel spitten en bodemverbetering aanbrengen.
Als ik nu in de grond spit om bijvoorbeeld nieuwe planten te poten of bloembollen, kom ik talloze regenwormen tegen.
Ja er waren planten die de overgang van klei naar zand niet konden waarderen: zenegroen vond het hier niet leuk, evenals de damastbloem, het peperboompje en de tijm. Ook puntwederik, toch meestal een voortvarend plantje, vond het hier niet leuk.
Daar komt nog bij, dat ik hier maar van 11.00 uur – 14.00 uur zon heb.
Andere planten hebben zich prima aangepast, zoals de crocosmea en chelone en uiteraard de varens.
Omdat aan de buitenkant niets in de muur bevestigd mag worden, maar wel in de muren van het ‘inpandige’ terras (onder het balkon van de bovenburen), heb ik daar een staalkabel laten monteren waar ik grote baskets aan heb gehangen met zomerbloeiers. Ook aan de rozenboog heb ik kleinere baskets gehangen.
Verder een stapelbare plantenbak voor fuchsia’s en ander zomerspul.
Natuurlijk moesten er ook wilde bloemen in, zoals wilde marjolein, donkere ooievaarsbek, gele monnikskap, maarts viooltje, liguster.
Alle planten en struiken heb ik geselecteerd op bij-, hommel-, vlindervriendelijk, dan wel vogelvriendelijk, omdat ze besdragend zijn, zoals callicarpa, cotoneaster en drie soorten rozen met bottels.
Ik had de zuil voor een vogelwaterbak meegenomen, dat is een groot succes. Om wat beschutting te geven, wilde ik in het midden een waterplant, liefst bloeiend. Dat is tot nog toe na diverse soorten geprobeerd te hebben, mislukt. Eén soort deed het exorbitant goed, de beekpunge, die overwoekerde de hele waterbak en hing tot op de grond. Al het grind in de bak was doorgroeid met wortels. Ik denk dat een bescheiden moerasvaren het volgende experiment wordt, dus zonder bloemen.
Ook mijn omgeving geniet van mijn tuin: vaak krijg ik complimenten over al het bloeiends, de overbuurvrouw (eigenlijk naast mij), heeft haar tuin veranderd, want ze wil ook zoveel bloemen als ik. De bovenburen genieten van alle vogels, want dat zijn er toch aardig wat.
’s Winters heb ik vijf soorten mezen: kool-, pimpel-, kuif-, staart-, zwarte mees en één keer de matkop. Daarnaast nog sijsjes, soms een goudhaantje en echtpaar goudvink. Verder dagelijks heggenmus, ekster, Vlaamse gaai, grote bonte specht, boomklever, vink en alles broedt hier ook. Grote bonte specht had het laatst moeilijk met twee zeer opdringerige jonge spechten. De merels zijn hier, in tegenstelling tot landelijk, zeer royaal aanwezig, laatst acht tegelijk op het veld voor de voordeur.
Tot slot nog wat amfibieën: de bruine kikker klimt gewoon in mijn heg en ik had al tot tweemaal toe een pad in mijn slaapkamer.
Wat ik heel opvallend vind, is, dat ik vrijwel nooit vleermuizen zie en helemaal geen huismussen (verderop in het dorp zijn ze volop), uilen hoor ik wel, egels zijn er ook en veel reeën, maar dat is dan 500 m. lopen van mijn adres.
Tot slot de eekhoorns die tot overgrote ergernis van mijn hondje vlak voor het raam onverstoorbaar hazelnoten, walnoten en pinda’s zitten te eten. Toen ik hier net woonde heb ik zes verschillende kunnen herkennen: dikke staart, dunne staart, wel of geen oorpluimpjes, licht bruin of juist heel donker. Zo lief als ze er uit zien zo intolerant blijken ze te zijn. Soms probeert er één achterlangs als tweede op de rozenboog te klimmen, maar als dat ontdekt wordt, is het gedonder op en om de rozenboog.
In de zomer zie ik alleen de pimpel- en koolmezen, met heel veel jongen die als groepje bij elkaar blijven en gezamenlijk badderen, maar in de herfst komen de andere soorten er ook bij. Eergister (5 september) waren de staartmezen er alweer.
Verder heb ik nog een lage waterschaal buiten mijn tuintje staan voor muisjes, egels e.d. en daar strooi ik ook egelvoer, want mijn tuintje is afgezet met gaas waar de egel niet door kan.
Zo kan een gepensioneerde het toch ook nog druk hebben. Ik hoop nu dat meer mensen hun tuinbelevenissen aan de Grote Ratelaar willen toevertrouwen.
Veel leesplezier!