Op 21 november 2020 meldde Susan Bol dat ze op liggende ontschorste dennenbomen ‘nestjes’ zag liggen. Een speurtocht op internet wees uit dat het ‘poppenwiegjes’ waren, de verblijfplaats van larven, poppen en kevers. In dit geval ging het om de bij ons vrij algemene grijze ribbelboktor (Rhagium inquisitor), die ook wel gewone dennenboktor wordt genoemd. Er zijn verspreid over de wereld duizenden soorten boktorren. Daarvan komen er ongeveer 200 in Europa voor en 90 in Nederland en België. Volgens waarneming.nl komt de soort vooral voor op de hogere zandgronden, dus in het zuiden en oosten van het land.
Ook in de provincie Utrecht zijn er waarnemingen, bijvoorbeeld op de vliegbasis Soesterberg en in het Zuylensteinse Bos. Bovendien zijn er dan nog de vondsten rond Driebergen, Zeist en Leersum door enkelen van ons.
Waarschijnlijk is wel dat de grijze ribbelboktor in Nederland de meest voorkomende soort is van deze tak van de familie boktor. Er komen in Nederland nog drie soorten van dit geslacht voor: de grote ribbelboktor (Rhagium sycophanta), de geelzwarte ribbelboktor (R. mordax, ook wel gemarmerde eikenboktor genoemd) en de bonte ribbelboktor (R. bifasciatum, (ook wel gevlekte ribbelboktor genoemd). Deze soorten zijn een stuk zeldzamer en leven vooral op loofhout. Ook zij maken een poppenwieg onder de schors. Alle vier de soorten komen vooral voor in bossen op de zandgronden.
Overwinteren in de poppenwieg
De grijze ribbelboktor is in Scandinavië algemener en heeft zich bij ons pas in de loop van de twintigste eeuw verspreid. Volgens het Nederlands soortenregister leeft de larve achter de schors van dood naaldhout, in Nederland vooral achter de dikke schors van stammen en stronken van dennen. Hij wordt vaak aangetroffen op houtstapels die al minstens een jaar liggen. Andere in de literatuur genoemde broedbomen zijn spar, lariks, berk, beuk en eik. Verpopping vindt plaats in de herfst in een poppenwieg, een ovale ring van houtvezels. De volwassen kevers overwinteren in de poppenwieg onder de schors en verschijnen in het voorjaar. De ontwikkelingsduur is meestal twee jaar. De kevers zijn niet schadelijk aangezien ze alleen in dood hout leven.
Grijze ribbelboktor
De grijze ribbelboktor is ca. 20 mm lang en dankt zijn Nederlandse naam aan de lengteribbels op zijn dekschilden. De kleur is een aantal varianten van grijs. Onder de boktorren is het geen erg opvallende verschijning, de kleur is wat saai en ze hebben ook geen bijzonder lange sprieten. De grijze ribbelboktor is verwant aan de ‘houtworm’ die soms onze dakconstructies probeert te consumeren, maar heeft zelf gelukkig niet die neiging. Het beestje is alleen maar geïnteresseerd in dode dennen en heel soms in een andere dode conifeer en dus is het ook in de bosbouw geen probleem.
De grijze ribbelboktor begint zijn leven als het vrouwtje een eitje legt onder de schors van een dode den. Daaruit komt een witte larve, die onder de schors blijft en leeft van het dode hout dat niet rot moet zijn. Er wordt ook gemeld dat de larve dieper in het hout kruipt. Dat zou hem dan wel beter beschermen tegen kou en ander gevaar van buitenaf.
Na twee of drie jaar is de larve een kleine 3 cm lang en volgroeid en dan maakt ze de poppenwieg. Niet van grassprieten zoals eerst gedacht werd, maar van houtvezels die het beestje zorgvuldig uit de ‘vloer’ van het poppenkamertje knaagt. Daarbij wordt de wand ook nog bekleed met houtschilfers en zaagsel, alsof het wiegje luchtdicht gemaakt moet worden.
Pootjes op de borst
In het najaar verpopt de boktor in de poppenwieg. Het wordt dan een witte pop die met de pootjes op de borst op de rug in de poppenwieg ligt. De verpopping gaat snel, waarschijnlijk een kwestie van dagen. De pop is al herkenbaar als kever, want er zit geen cocon omheen, zoals bijvoorbeeld bij vlinders. Rond kop en borststuk wordt de pop donkerder en dan verandert hij of zij in een kever. Die kever draait zich om met de pootjes op het hout, maar blijft verder rustig in de poppenwieg zitten en wacht tot het ‘buiten’ lente wordt. Dan werkt de kever zich naar buiten en zoekt een mannetje of vrouwtje, zodat er nieuwe eieren gelegd kunnen worden. Ik heb de indruk dat de kever zich vaak een weg naar buiten knaagt, omdat ik in de loszittende schors precies boven de wiegjes flinke gaten vond, waarbij aan de binnenkant van de schors de bovenkant van het wiegje zat. De volwassen insecten leven waarschijnlijk maar een paar maanden buiten de poppenwieg, want na mei zijn er bijna geen meldingen meer. Die korte tijd wordt gebruikt om te paren en eitjes te leggen voor een volgende generatie.
Er zijn meer kevers die een poppenwieg maken. De larven van op de grond of op planten levende kevers laten zich op de grond vallen en verpoppen onder de bladlaag of graven een gangetje en maken aan het eind van het gangetje een poppenwieg.
Belagers van de boktor
Waarschijnlijk heeft de boktor wel last van vogels zoals spechten en boomklevers die de dode en levende bomen afspeuren naar insecten die op of onder de schors zitten en soms zelfs in het hout. Maar veel spannender is de manier waarop parasieten de boktorren en vergelijkbare insecten belagen. De boktor heeft ongetwijfeld ook last van parasieten, waarschijnlijk net als alle insecten die een larve of pop stadium hebben. Sluipwespen zijn de meest bekende belagers van andere insecten. Daar zit een groep bij die met een centimeters lange ‘boor’ in de aanslag een boomstam afspeurt naar insecten onder de bast of zelfs in hout. Overigens is die legboor geen echte boor: de sluipwesp kan er geen gat mee boren, wel kan zij dit orgaan centimeters diep in hout manoeuvreren door een bestaand gangetje en zo de larven bereiken. Ze kunnen die onzichtbare insecten precies lokaliseren, er een ei in leggen en de boor onbeschadigd terugtrekken!
Het is even de vraag of de wand van het poppenwiegje bestand is tegen de legboor van een sluipwesp. De sluipwesp die o.a. op de ribbelboktor jaagt heet Dolichomitus imperator (heeft geen Nederlandse naam).
Temperatuur
Een ander gevaar lijkt de temperatuur: ze leven als larve, pop of kever meerdere jaren tussen het hout en de schors en hebben dan mogelijk last van lage temperaturen. In een Zweeds onderzoek is vastgesteld dat volwassen kevers in hun vitale lichaamsvloeistoffen krachtig werkende antivriesstoffen voorhanden hadden, die bevriezing tot -25 of -30 graden Celsius kunnen voorkomen. Aangenomen mag worden dat een dergelijke antivriesafweer ook al in het eerdere larven- en poppenstadium voorhanden zal zijn, hoewel daarover in de betrokken rapportage geen nadere informatie te vinden is. Dan blijft wel de vraag wat de functie is van de poppenwiegjes als bescherming tegen de kou niet nodig blijkt? Of heeft het dier dit in het larve- en popstadium misschien wel nodig? Het zijn koudbloedige dieren, dus ze kunnen hun eigen lichaamstemperatuur niet op peil houden. Mogelijk spelen het lichaamsmetabolisme en verteringsprocessen in het dode hout hier nog een rol, omdat daar warmte bij vrij komt en de wand van het poppenwiegje die warmte binnen houdt?
Er blijven dus nog veel vragen over. Ook deze: op sommige foto’s is te zien dat er een gat zit in de bodem van het poppenwiegje. Is de larve na het bouwen naar ‘binnen’ gekropen? Of heeft ze hier de spaanders gehaald?)
We hopen nog wat meer informatie te krijgen via EIS (Kenniscentrum voor insecten en andere ongewervelden).
Naschrift
Dit artikel is geschreven naar aanleiding van de vondst van poppenwiegjes door Susan Bol en met gebruikmaking van door Nico Steijnen, Erik Gruys, Tim van Mourik en enkele anderen verzamelde informatie.