Boom/Struik van de week: Quercus

De eik

Rond de eik maken we een kleine rondtrekkende etymologische beweging.

Op de eerste plaats is er wat meer bekend over de ouderdom van het woord “eik” zelf. In het Germaans komt het op diverse manieren voor: ek, ik, eek, ac, oak, aiko. Het woord blijkt echter ouder dan het Indogermaans: het is een zogenaamd substraatwoord. Dat zijn woorden die hier al inheems waren voordat de Germanen en Kelten hier kwamen. Ongeveer 15 % van onze woordenschat is substraatwoord en vaak zijn dat namen van planten, dieren, gebruiksvoorwerpen en plaatsen. Dat ligt ook voor de hand: de nieuwkomers hadden daar vaak geen naam voor.

Naast de zomereik bestaat er ook de wintereik. De enige vindbare verklaring voor deze duo-naamgeving is dat de zomereik wat eerder uitloopt dan de wintereik en de wintereik zijn lover wat langer vasthoudt.

Je vindt de wintereik veel minder, maar wie een heel grote van dichtbij wil zien, gaat naar de natuurtuin Wolfslaar in Breda. Daar is een reus van meer dan 100 jaar in de voormalige kanovijver gevallen. Makkelijk te vinden in zijn huidige stand; wel zonde hoor! Misschien wel de oudste wintereik in Brabant.

De Latijnse naam voor zomereik is Quercus robur. Robur betekend hard. Het woord quercus lijkt eveneens een substraatwoord voor het Latijn en de afleiding loopt dan dus eigenlijk dood.

De Latijnse naam voor de wintereik is Quercus petraea, waarbij het laatste woord betekent ‘op stenige grond groeiend’.

Dat geeft in ieder geval aardig het verschil aan tussen de twee eiken. De wintereik groeit op schralere bodems en was op de zandgronden hier, dus eigenlijk de meest voorkomende eik.

Hij is echter stelselmatig vervangen door de zomereik, omdat die meer eikels leverde.

We kunnen het ons nauwelijks meer voorstellen, maar er is een hele tijd veeteelt bedreven zonder weiland, maar wel met bos. Dat heet met een Duitse term Waldviehzucht.

Het woord weide betekent oorspronkelijk eten of jacht en vervolgens jachtterrein. Dat vindt je nog terug in het woord weitas. Daarna schoof het woord weide mee met de economie: van jacht naar Waldviehzucht, naar veeteelt op een kunstmatige boomloze vlakte: onze huidige weilanden.

De eik en ook de beuk, was destijds vooral van belang voor de varkens. Een andere naam voor varkensvoer was mast: eikels en beukennoten. Vandaar vetmasten/mesten en Mastbos.

Het belang van deze bomen voor varkens zien we in onze dagen gedemonstreerd in de toename van de wilde zwijnen op de Veluwe en daarbuiten. Deze is voornamelijk ontstaan door het toegenomen aanbod van eikels en beukennoten.

Se non è vero, è ben trovato.

Als het niet waar is, dan is het goed gevonden, dat is de vertaling van dit Italiaanse gezegde en het vriendelijkste dat kan worden gezegd over de talloze mythen en sagen die over de eik worden verteld.

Een groot aantal daarvan gaan over de Germaanse erfenis, en dan meer in het bijzonder over de invloed van de voorchristelijke religieuze cultuur op de christelijke.

Er is sprake van Willibrordseiken in Laren. Daar zou hij eiken gewijd aan Thor en Freya hebben omgehakt, en daarna een processie hebben ingesteld. Iets dergelijks zou in Overasselt zijn gebeurd. Ook hier boog een heilige een heidense plaats om tot een christelijke cultusplek. Talloos zijn de Mariaheiligdommen die verbonden zijn met bomen.

Een recenter voorbeeld en wat dichter bij huis is het vermeende Keltisch heiligdom in het Liesbosch in Breda, de koortsplataan.

Het Meertens Instituut, inderdaad hetzelfde waarover de schrijver Han Voskuil zijn serie boeken Het Bureau schreef, heeft in de tweede helft van de jaren negentig een onderzoek uitgevoerd naar de Nederlandse bedevaartcultuur.

Vooral bij de bedevaartplaatsen bestaan sterke pretenties over waarheid van de ouderdom van de cultusplek. Om een lang verhaal kort te maken: het onderzoek kon geen spoor van bewijs vinden van Germaanse of Keltische oorsprong van bedevaartplaatsen. Meer dan honderd onderzoekers zijn daar geruime tijd mee bezig geweest.

Het omhakken van eiken door heiligen in Nederland is onwaarschijnlijk en daarbuiten is twijfelachtig bewijs van één voorval. Nog sterker: er is maar heel dun bewijs dat de Germanen bomen vereerden.

Waar wel veel bewijs voor is “invention of tradition”. Pastoors, ambtenaren van de afdeling cultuur, medewerkers van het VVV, middenstanders, zweefkezen en natuurgidsen hebben er niet alleen een handje van de verhalen van elkaar een beetje aan te dikken, maar soms wordt ook puur fraude gepleegd.

Vooral in de 19de eeuw is het emanciperend katholicisme is een rijke bron geweest van fabels die als waarheden werden gesleten.

En nog zeggen verstandige mensen vaak: ja maar, er is toch een kern van waarheid. Jawel, maar dan een vluchtige: gebakken lucht!

Non è vero.

Tekst en foto’s: Aad van Diemen