Bramen 1
De gewone braam had vroeger de wetenschappelijke naam Rubus fruticosus. Tegenwoordig is dit de sectie Rubus = zwarte braam, waar ongeveer 60 soorten onder vallen. Ten behoeve van de overzichtelijkheid noemen wij die hier alle zwarte braam. De zwarte braam kom je tegenwoordig overal tegen in het Markdal, maar ook in de stad Breda. De plant geeft de voorkeur aan stikstofrijke grond en kwam daarom vroeger voor op open plaatsen in beuken- en berkenbossen. Stikstof valt tegenwoordig in grote hoeveelheden uit de lucht en dat verklaart de opkomst van de braam.
De bloemen bestaan uit vijf witte of roze kroonbladen en vijf kelkbladen. Er zijn een heleboel meeldraden. De bladeren zijn ook vijftallig, en blijven lang aan de plant, tot in de winter.
De bramen behoren tot de zeer grote groep van de rozenfamilie. Deze bestaat uit zeer uiteenlopende kruiden en bomen zoals: meidoorn, appel, kers, vrouwenmantel, aardbei en pimpernel.
Het meest opvallend aan de braam zijn natuurlijk de stekels, die in venijnigheid behoorlijk kunnen verschillen, zoals elke bramenplukker weet. Het zijn stekels en geen doornen, want ze zitten op de bast en zijn makkelijk los te trekken. Doornen zitten steviger, op het hout zelf, zoals bij een familielid van de braam, de meidoorn.
Aan deze stekels heeft de braam zijn naam te danken. Braam is een oeroud woord voor een puntig uitsteeksel.
De vruchten worden door veel vogels gegeten, maar ook door de vos en de das. Voor de inheemse bijen als de groefbij, de metselbij, de zandbij, de zijdebij en niet te vergeten de diverse hommels is de plant van groot belang vanwege zijn nectar en het stuifmeel. Aan de vruchten heeft de braam zijn wetenschappelijke naam te danken. “Rubus” komt van ruber=rood. Fruticosus van frutex=struik.
Een aantal bijen en wespen nestelt in de stengels. Vandaar is het van belang dat bij onderhoud van tuinen en bermen, altijd minimaal de helft van de braamstruiken blijft staan.
De struiken bieden ook nestgelegenheid en dekking aan vogels zoals fazanten en patrijzen en de zangvogel braamsluiper, dankt er zelfs zijn naam aan.
Tenslotte, en heel verrassend, de boomkikker in Brabant kan beter braamkikker worden genoemd. Hij leeft hier goeddeels in braamstruiken. Bij de inrichting van het natuurgebied de Gilzewouwerbeek bij Bavel, is goed rekening gehouden met de boomkikker. Bij elke poel is daar een kleine wal met braamstruiken aangelegd.
Mensen eten ook bramen. Men eet ze vers en er wordt sap en jam van gemaakt.
Vroeger werden de takken, na van de stekels te zijn ontdaan, gebruikt om er bijenkorven van te maken.
Iedere bramenzoeker weet dat er grote verschillen zijn in de kwaliteit van bramen en de tijd van rijping. Dit geheel los van hoeveelheid zon en temperatuur.
Kortom, je hebt zeer goede struiken met veel grote smakelijke bramen en zeer slechte met weinig kleine en smakeloze bramen, en alles daartussen.
De volgende keer meer over die verschillende soorten bramen en over een forse exoot die Nederland stormenderhand heeft veroverd.
Tekst en foto’s: Aad van Diemen