Het Amsterdamse Bos na 90 jaar

De Gierzwaluw jrg 62, nr 2, juni 2024 van de Vogelwerkgroep Amsterdam plaatste het artikel “Het Amsterdamse Bos verkoopt zijn bomen” van Martin Melchers en de reactie daarop “Het Amsterdamse Bos bestaat 90 jaar !” van Team Amsterdamse Bos. Het stuk van Martin verscheen eerder in Blaadje 44e jrg, 24-1, van de KNNV afd. Amsterdam. Met het artikel van Martin ben ik het geheel eens. Ik heb dat o.m. laten weten door een korte steunbetuiging in Blaadje 24-2, jrg 44.

Intro

Onderstaand volgt mijn uitgebreider commentaar op beide stukken waarbij ik het beheer van Het Bos beschouw in een korte, globale historische kontekst. Beheer en onderhoud verschilden in het verleden vrij sterk van de huidige werkwijzen. Ik betrek het verleden erbij omdat het grote invloed heeft gehad op het oorspronkelijk aangeplante sortiment bomen en struiken en de huidige samenstelling van de bospercelen en de daarin gevormde strooisel- en humuslaag.  

Tevens geef ik mijn gedachten weer over een aantal andere beheerzaken die onder de verantwoordelijkheid van Het Bos vallen.

Van vroeger al

Het Amsterdamse Bos ken ik vanaf mijn vroege jeugd in de jaren 1940. Een groot deel heb ik zien aanleggen en beplanten. Ik kwam er in mijn jeugdjaren zeer veel, enkele keren per week. Later minder maar nog steeds vaak. Vanuit mijn latere werk bij de Plantsoenendienst van de gemeente Amstelveen had ik er goede contacten met de beheerders. Zo was ik tot 2002 lid van de Begeleidingscommissie, later Beheeradviescommissie, van de Amstelveense en Kleine Poel van de gemeenten Amsterdam en Amstelveen.

De bedoeling

Het Bos moest een soort Noord West Europees loofbos, met zijn onderlinge varianten, worden –gezamenlijke bospercelen zo’n 400 ha- en daartoe werd vrijwel het gehele wilde, inheemse sortiment bomen en struiken als bos- en haagplantsoen 80-100 aangeplant. Met percelen vakken coniferen (fijnspar, Servische spar, Oostenrijkse den e.a.) en vooral in het zuidelijk deel een arboretumgedeelte met exoten. Het geheel naar fyto-geografische opvattingen uit die tijd. Om de nodige bescherming tegen de westenwind te geven kwamen er schermen van Canadese populier. Het was dus een mengeling van pionier-, overgangs- en eind- of climaxsoorten die gelijktijdig werden geplant. Daaruit volgde dat het vanaf het begin nodig was vooral de eindsoorten voldoende levensruimte te geven. Als beheervorm stond het uitkapbos of plenterbos voor ogen.

Eerste beheerders

De eerste generatie beheerders van Het Bos had een bosbouwkundige achtergrond en beheerde naar de hen bekende principes. Vooral ‘belangrijke’ soorten waren van belang, namelijk hardhoutsoorten als eik, beuk, es, esdoorn en exoten. Naar deze uitgangspunten bleef het kronendak zo gesloten mogelijk om mooie, rechte stammen met weinig kwasthout te verkrijgen. Het bij het vrijzetten en dunningen vrijkomende hout bleef in het begin in de bospercelen achter. Later toen het stamhout dikker werd, zag men het als opbrengst en werd het afgevoerd. Het gevolg van deze wijze van beheren (zgn. laagdunning), die een periode van ongeveer 40 jaar duurde, was dat vrijwel alle ‘onbelangrijke’ houtsoorten door lichtgebrek geen ontwikkelingskansen kregen of bij dunningen sneuvelden. Ze zijn dan ook vrijwel nergens meer in Het Bos aan te treffen, slechts hier en daar nog restanten of individuen. Dat gaf dus een enorme verarming van het sortiment. Een belangrijke aderlating ook voor de biodiversiteit. Ook het zogenoemde vulhout, vooral els, sneuvelde te rigoureus. Het resulteerde op de meeste plekken in een ‘holle’ situatie, rechte stammen met afwezigheid van etages. Je keek er ver in en doorheen. Op veel plekken trachtte men dit te compenseren door het aanplanten van taxus-struiken, vele duizenden.

Ecologisch beheer

Hierna volgde een korte periode (ca. 10 jaar) van ecologisch beheer waarbij al het gedunde hout in het bos bleef, als liggend dood hout. Tevens werden verjongingsplekken, geheel open plekken, gekapt om via spontane opslag meer ruimtelijke diversiteit en spreiding in leeftijden te verkrijgen. Later bleek dat deze verjonging voornamelijk bestond uit opslag van gewone esdoorn, es en gewone vlier. Ook werden bomen gedund door ze te ringen (verwijderen van een smalle strook bast op de stam). Hierbij sterft de boom langzaam af en blijft staan, als staand dood hout. Het liggende en staande dood hout is heden geheel of deels vergaan en dan nog aanwezig als vermolmde en bemoste stammen. Juist hier vinden we nu rijke paddenstoelen-, mossen- en varenbegroeiingen. Zo troffen we vele exemplaren varens aan, in negen soorten, waaronder zeldzame als tong-, zachte naald- en smalle ijzervaren.

Terug naar vroegere methode

Na deze korte periode van ecologisch bosbeheer brak weer een langere tijd aan dat werd teruggekeerd naar de meer bosbouwkundige wijze van beheren, dat wil zeggen dunningsbeheer waarbij het stamhout werd gezien als oogst en als zodanig afgevoerd. Daarbij werd door ingehuurde aannemers gewerkt met zware machines die de bosbodem veelal zwaar beschadigden en verdichten. Om over de paden nog maar te zwijgen. Het gedunde hout bleef niet achter in het bos. Later werd zelfs het tak- en twijghout versnipperd om te worden verkocht. In het kader van duurzaamheid en klimaatverandering had de brandstoffenmarkt voor electriciteitscentrales daarvoor belangstelling gekregen. Dit terwijl uit wetenschappelijk onderzoek al vele jaren bekend was dat dood hout –liefst liggend én staand- voor veel meer variatie binnen het bos zorgt : het creëert o.a. micro-habitats en bevordert de biodiversiteit.

Dood hout

De gemiddelde hoeveelheid dood hout –staand en liggend- in het Nederlandse bos bedraagt 19 m3 per ha. In bosreservaten op kroondomein Het Loo is dit tussen de 142 m3 en 295 m3 per ha. (De Levende Natuur, jrg 125, nr 3, 2024 – pg 103). Volgens bosexperts zou van de totale hoeveelheid hout in een natuurlijk, niet beheerd bos 30 % van het hout in dode vorm aanwezig zijn. Een gegeven van belang is dat met de afvoer van hout ook mineralen –met name fosfor- worden afgevoerd. Dit wordt uitmijnen genoemd. Met 1-2 m3 stamhout wordt ca. 60 gram fosfor afgevoerd. (DLN jrg 125, nr 3, 2024, pg 103).

Het staken van houtkap en noodzakelijke dunningen  uit te voeren door middel van ringen is een middel dat de bosbeheerder kan inzetten om zijn bos gevarieerder en soortenrijker te maken (DLN jrg 125, nr 3, 2024, pg 103).  

Sfeervolle en mooie beelden

Ondertussen kwam Het Bos wat meer op leeftijd en waren er vele sfeervolle plekken en landschapsbeelden ontstaan met fraaie grote en kleinere zichtlijnen en uitzichten. In de bospercelen kwam de schaduw hoger te liggen wat gunstig is voor de vestiging en ontwikkeling van een onderbegroeiing van kruidachtigen. Deze verschenen door aanplant en verdere uitzaai, zoals gewoon sneeuwklokje, daslook, bastaard(bos)hyacint, wilde narcis, vingerhelmbloem, zomerklokje of geheel spontaan, zoals de al genoemde paddenstoelen, mossen en varens bovendien speenkruid (massaal),  groot glaskruid, kleine kaardenbol, hangende zegge, geel nagelkruid, groot heksenkruid (massaal), bosbingelkruid, e.a.  De soorten geven een begin aan van een nog grofkorrelig ecologisch patroon dat zich steeds meer verfijnen kan bij het juiste beheer.

Op plaatsen waar daglicht tot op de grond kon doordringen ontwikkelden zich mooie gedeelten met innerlijke variatie, etages uit wortelopslag en zaailingen van met name gewone vogelkers, gewone esdoorn, gewone vlier. Van de kruidachtigen ontwikkelde daslook zich in de loop der jaren spectaculair over grote oppervlakten in vele delen van de noordelijke helft van Het Bos. Vooral in het voorjaar tijdens de bloei van het daslook  leidt dit tot zeer fraaie beelden met een grote natuurlijke uitstraling. Bovendien zien we dan over grote oppervlakten door het gehele Bos begroeiingen van speenkruid. De laatste jaren neemt ook groot heksenkruid een enorme vlucht. Deze soort kan met minder daglicht toe en is in juli-augustus volop bloeiend uitgebreid te zien in de donkere delen van Het Bos. De bodem van het Amsterdamse Bos bestaat uit oude, zeer voedselrijke, kalkrijke zeeklei die na rijping en vestiging van bodemleven in de bovenste laag veel potentie heeft voor een rijke bosflora. Nu zich een flinke humuslaag heeft gevormd zien we, waar de lichtsituatie gunstig is, de ontwikkeling daarvan op gang komen.    

Meer op natuur gericht beheer

Zo’n tien jaar geleden ging er langzaam een wat andere wind waaien bij het bosbeheer. Er moest meer aandacht komen voor natuur, ecologie en biodiversiteit. Waarschijnlijk aangezet door meer aandacht hiervoor in het gemeentelijk beleid van Amsterdam (“Amsterdam levende stad – locaal actieplan voor biodiversiteit”, Johan van Zoest, 2009, gemeente Amsterdam) werd een andere benadering ingezet. Men ging onderscheid maken in parkbos/recreatiebos en natuurbos. Het eerste vooral in het noordelijk deel, het tweede in het zuidelijk deel van Het Bos. Dit lijkt terug te voeren op het symposium in 1989 gehouden ter gelegenheid van het 55-jarig bestaan van Het Bos. Daar werd vastgesteld dat in het noordelijk deel vooral op recreatie het accent zou komen liggen en in het zuidelijk deel op natuur. Het laatste liep al spoedig een lelijke deuk op met de aanleg rond 2000 van het Bloesempark op de plaats van de vroegere boomkwekerij. Dit, op zich fraaie deel met horticultuur, is sterk in tegenspraak met de bedoeling ‘natuur’. Bovendien trekt het grote aantallen bezoekers wat eveneens niet aansluit bij ‘meer accent op natuur’. Dat kan het naastliggende, speciaal voor de ringslang van het Poelgebied ingerichte biotoop, niet compenseren.

Essentaksterfte

En toen verscheen de essentaksterfte (Hymenoscyphus fraxineus / Chalara fraxinea). Deze in 2012 in Nederland verschenen invasieve exoot uit O. Azië tast via het jonge takhout de gewone es aan en doet de meeste ervan sterven. Enige jaren later verscheen hij ook in het Amsterdamse Bos. Met grote gevolgen want de es is er rijkelijk aangeplant. Deze schimmel bracht veel open plekken met daglicht tot op de grond en levensruimte voor de andere boomsoorten. Het beheer  reageerde aanvankelijk door het zoveel mogelijk verwijderen van de aangetaste essen, zowel het stamhout als het tak- en twijghout.  Beide laatste  werden in versnipperde vorm verkocht voor biobrandstof voor electriciteitscentrales. Ecologisch gezien en uit het oogpunt van klimaatverandering en duurzaamheid is dit toch wel de wereld op zijn kop! Uit het oogpunt van veiligheid voor de bezoekers van Het Bos brachten de zieke essen in de omgeving van de paden een grote zorg bij de beheerder teweeg. Het beste en veiligst leek het hem de zieke essen tot een boomlengte (ca. 30-35 m) vanaf de paden gerekend te verwijderen en zowel stam- als tak/twijghout af te voeren. 

Bezwaar Melchers

Ook dit is waar Martin Melchers zulke grote bezwaren tegen heeft en ik ben het daarin volledig met hem eens. Omdat het helemaal niet nodig is, dus ecologisch onjuist. Bovendien vanuit educatief oogpunt een gemiste kans. Laat die dode en aangetaste essen gewoon staan. Verwijder langs de paden ter breedte van ca. 10 m met een hoogwerker (vanaf de paden!) de kronen en leg dit kroonhout in het bos ter plekke.  De dode stam kan zeker nog wel ca. 10 jaar blijven staan zonder gevaar op omvallen en zó dienst doen als ecologisch monument. Vogels (spechten m.n.), insecten (kevers) en zwammen (paddenstoelen) zijn er gek op ! Dreigt zo’n stam om te vallen dan is het een kwestie van omzagen en in het bosperceel leggen. De essentaksterfte biedt de bosbeheerder een uitgelezen kans om het publiek  duidelijk te maken hoe natuurlijke processen zich voltrekken. In de praktijk blijkt dat niet alle exemplaren van de gewone es ziek worden en sterven maar er ook zijn die resistent zijn of resistentie ontwikkelen. Zij kunnen zorgen voor nakomelingen via terugzaai.  Aanschouwelijke natuureducatie én –beleving in het veld (êh bos) !   

 

Bosplan 2020-2030

Sinds het in 2020 vastgestelde Bosplan 2020-2030 is een kentering merkbaar in het beheer van de bospercelen. Men onderscheid daarin nadrukkelijk recreatiebos of parkbos en natuurbos. In het laatste zijn de (beheer)ingrepen minimaal, in feite alleen wat de veiligheid van de bezoekers vraagt. Alle hout blijft in het bos. In het recreatiebos of parkbos wordt wel gedund met afvoer en deze percelen zien er dan ook “netter” en “schoner” uit.  Er blijkt weinig geveld hout achter te blijven (40 %). Opvallend is ook dat hier naast percelen met een zekere  etage-opbouw of een begin daarvan ook nogal wat percelen zijn waar dit ontbreekt of maar (heel) summier aanwezig is.  Het geeft “holle” situaties. Bezoekers komen niet ín het bos en dus is de vraag : waarom beheert men hier anders ? Wil men op dit onderdeel uiting geven aan het landschappelijk historisch ontwerp ? Het laatste staat juist variatie en diversiteit voor, dus interne gelaagdheid en etage-gewijze samenstelling. Dat vraagt een kleinschalige wijze van werken, met (te) zware machines  verkrijgt men niet de resultaten die hierbij horen. Ook hier kan al het vrijkomende hout in het bos blijven, misschien met wat meer “natuurgerichte begeleiding” waarin esthetische uitgangspunten een leidende rol spelen, en esthetiek een andere inhoud heeft dan in percelen natuurbos, waardoor een meer geïdealiseerde vorm van bos ontstaat. 

Wat we voorstaan

Het Amsterdamse Bos is een bijzonder gebied, we zijn er erg blij mee en komen er graag. Echter we zijn van mening dat op het beheer het nodige is af te dingen, er zijn zaken die anders kunnen, anders moeten. Al met al verdient het ten zeerste aanbeveling een beheervorm en werkwijzen te kiezen die zoveel mogelijk gericht zijn op veel innerlijke variatie in sortiment, gelaagdheid, etages en leeftijden. Het verdwenen deel van het oorspronkelijke uitgangssortiment kan door aanplant van jonge exemplaren van inheemse komaf of zaaien van zaden van Nederlandse bronnen weer worden teruggebracht. Al het vrijkomende hout dient in het bos te blijvend, zowel in liggende als in staande vorm. De bosbodem mag niet worden verstoord en/of beschadigd, met name niet door te werken met (te) zwaar materieel. Zo nodig worden beschermende maatregelen getroffen (rijplaten). Vrijkomend tak- en twijghout wordt zoveel mogelijk in rillen langs de paden verwerkt. Dit ter wering van honden uit de houtvakken. Deze werkwijzen kunnen een grote bijdrage leveren aan de brede wens tot het vergroten van de biodiversiteit. 

Andere aspecten die aandacht vragen

Behalve het beheer van de houtvakken, totaal ongeveer 400 ha (140 parkbos/recreatiebos en 245 ha natuurbos), zijn er nog andere onderdelen van het Amsterdamse Bos die aandacht en zorg vragen. Daarvan breng ik de volgende zaken kort onder de aandacht. 

De Zuidelijke oeverlanden van de Nieuwe Meer en het gebied van de Amstelveense en Kleine Poel behoren tot de meest oorspronkelijke en waardevolste onderdelen van Het Bos. 

De oeverlanden van de Nieuwe Meer waren van oorsprong zeer open rietlanden, moerasbos was er niet. Nog niet zo heel lang geleden waren delen begroeid met dottervegetaties. Door een te beperkt maaibeheer is dat veranderd in moerasbos. Dat laatste is tegenwoordig te dominant geworden. Het verdient aanbeveling dit terug te dringen. Gelukkig heeft men de laatste jaren delen afgeplagd en opnieuw  met riet beplant. Jaarlijks maaien verdient aanbeveling, alleen op die wijze houdt men het in goede conditie, waarbij gewerkt moet worden met licht materieel onder de juiste weersomstandigheden en tijdstippen van het jaar. Het verdient sterke aanbeveling het middenpaadje met uitkijkplatform op te heffen, het werkt té verstorend voor de natuur. Een nieuw vogel-uitkijkpunt  kan worden ingericht (in de vorm van een vogelkijkhut) langs het voetpad rond de  polder Meerzicht, in de noord-oostelijke hoek. Van hier heeft men zicht op de rietmoerasterreinen én naar de polder Meerzicht. In het laatste kan een aantal hectaren worden ingericht voor steltlopers en andere doortrekkers in de vorm van het Landje van Geijsel bij Ouderkerk a/d A. , d.w.z. het in de late winter-voorjaar (eind jan. – half mei) onder laagje water zetten. Dit in de geest van een oud voorstel van de heer Cnoop Koopmans aan de gemeenteraad van Amsterdam (Notitie nr. 1781 “Polder Meerzicht als natuurreservaat”, nov. 1987). De open delen van het Landje van Bakker worden steeds meer ingenomen door hoog riet. Het verdient aanbeveling deze bloemrijke moerasbegroeiingen  twee maal per jaar te maaien met afvoer maaisel, zodat het bezoekend publiek weer van hun vroegere bloemrijkheid  kan genieten. 

Oeverlanden Amstelveense en Kleine Poel

De vraag is hier : waarom wordt er niet meer gewerkt naar het bestaande beheerplan ? Dit beschrijft een genuanceerd beheer gericht op de in stand houding van de bijzondere laagveenmoerasflora en –fauna. Jarenlang is er naar dit beheerplan gewerkt en beheerd met goede resultaten. Waarom is dat nu niet meer zo ? Sinds ongeveer vijftien jaar worden alle gras- en veenmoslanden jaarlijks slechts één maal gemaaid, alle in de nazomer-herfst, waarbij gewerkt wordt met te zwaar materieel. Het gevolg is dat de vegetaties van de terreinen veranderen. Een sterke opkomst en toename van riet kan worden geconstateerd waardoor de vroegere veenmosrietlanden gaande weg veranderen in rietlanden. Dit gaat gepaard met het verdwijnen van bijzondere soorten die kenmerkend zijn voor het Poelgebied. Voorheen steeds schraler wordende begroeiingen veranderen in ruigtvegetaties. Het werken met te zwaar materieel brengt veel schade teweeg, aan vegetaties en bodem – met alle nadelige gevolgen van dien. Voorheen was er de Beheeradviescommissie, waarin de gemeenten Amsterdam en Amstelveen gezamenlijk optrokken met vertegenwoordigers van de KNNV, IVN, UvA en VU, HVA, Rijnland. De Commissie kwam jaarlijks bijeen en bracht een Jaarverslag uit waarin verslag werd gedaan van ieders activiteiten in het Poelgebied. Ooit werd in opdracht van haar voorgangster, de Begeleidingscommissie Amstelveense en Kleine Poel, het beheerplan voor de oeverlanden opgesteld en elke tien jaar geactualiseerd. Dit gebeurde omstreeks 2000 voor het laatst. Het verdient aanbeveling de Beheeradviescommisside nieuw leven in te blazen en operationeel te maken evenals het genoemde beheerplan. Een ander punt van groot belang is de oeverafslag. In de loop van de jaren zijn vele hectaren van de westelijke en zuidelijke oeverlanden in het water verdwenen door oeverafslag. Door middel van luchtfoto’s van vroeger (1944/45 van de Geallieerde luchtmacht) te vergelijken met huidige –nog te maken- luchtfoto’s van het Poelgebied is op vrij eenvoudige wijze te constateren hoeveel land er inmiddels verdwenen is (rond 2000 werd dit geschat op vijf ha). Dit kan worden teruggebracht door werk met werk te maken, dat wil zeggen het af te voeren maaisel van de oeverlanden gebruiken om nieuw oeverland te laten ontstaan, opgesloten achter palen-gevlochtentakken-beschoeiingen.

Het Amsterdamse Bos is een uniek bos

Het Amsterdamse Bos is ontworpen in de geest van de landschapsstijl met bijzondere mogelijkheden voor recreatie en natuur. Het is een uniek en gedurfd project in de tijd, enig in zijn soort. Door zijn intensieve gebruik is het tot monument geworden waar we als burger heel zuinig op moeten zijn.  Het kreeg de vorm van een groot bospark, dat wil zeggen ‘gesloten’  bospercelen en grootschalige open gedeelten in de vorm van grasvelden en waterpartijen met bijzondere esthetische onderdelen als zichtlijnen, verdwijnpunten, doorzichten, hoogteverschillen, fraaie oeverlijnen, solitaire bomen en boomgroepen, vakken sierheester en hagen, bomenlanen, gesloten en open, golvende bosranden, met kunstwerken als bruggen, paden, banken en speelbaden. Al deze onderdelen vragen een eigen benadering in het beheer en onderhoud. Veel van deze onderdelen hebben in de loop der jaren achterstallig onderhoud opgelopen. Momenteel wordt er aan gewerkt deze achterstand weg te werken. Daarbij verdient het aanbeveling bijzondere aandacht te schenken aan de grote en kleinere zichtlijnen en oeverlijnen. Vele ervan zijn nauwelijks nog herkenbaar, soms door bomen en struiken vrijwel dichtgegroeid of overgroeid, of geheel weggegroeid zoals oeverlijnen. Ook het in stand houden van sierheestervakken en hagen verdient speciale aandacht zoals het vak met rhododendrons en hagen bij het grote kinderbad. Voor de bosranden kan het principe ‘limes divergens’ fraaie beelden geven en wonderwel aansluiten bij de oude cultuurhistorie. Voor de grasvelden verdient het jaarlijks tweemaal  maaien aanbeveling. Dit beheer is jarenlang aangehouden waardoor de grasvelden –inclusief weg- en sloot/vijverbermen- geleidelijk aan voedselarmer werden in de toplaag en daardoor bloemrijkere begroeiingen –zoals scherpe boterbloem, veldzuring, rode klaver, smalle weegbree, glanshaver- lieten zien. De nog voedselrijkere plekken zijn de groeiplekken voor fluitenkruid en gewone bereklauw. Het verdient aanbeveling deze (vroegere) maaifrekwentie met afvoeren maaisel aan te houden. Eén maal maaien per jaar leidt tot verruiging met veel hogere grassen (rietgras, riet !), met plekken grote brandnetel en akkerdistel.

Het Bosplan 2020-2030

In de loop van de jaren was bij de gemeenten Amsterdam en Amstelveen de wens ontstaan om tot een gezamenlijk beleid voor het Amsterdamse Bos te komen. Verschillen in zeggenschap en bevoegdheden –omdat Amsterdam eigenaar is van een groot gebied in de gemeente Amstelveen—en het sterk gestegen aantal bezoekers/bezoeken, ook uit Amstelveen, maakten dit noodzakelijk. Voor het eerst slaan ze de handen ineen voor een meerjarige visie op de toekomst van Het Bos. Burgers van beide gemeenten kregen in 2019 de gelegenheid te reageren op de concept-visie en –plannen, wat een groot aantal deed. Deze inspraakrondes resulteerden in een toekomstplan voor tien jaar getiteld “Onderweg naar 100 jaar Amsterdamse Bos  – Bosplan 2020-2030”, gemeente Amsterdam & Amstelveen (uitgave gemeente Amsterdam 2020, met 8 bijlagen, totaal 72 blz.). Het plan ademt bij de organisatie van Het Bos veel gevoel voor natuur en ecologie. De hoofddoelstelling van Het Bos is “natuur nog meer beschermen en verbeteren, terwijl er ruimte blijft voor vrijetijdsbesteding” (Bijlage 7, blz. 66). Naast natuurontwikkeling “is het landschappelijk en cultuurhistorisch ontwerp de basis” (blz. 25, 2.4). Dit klinkt geweldig en positief, wij ondersteunen dit voornemen van harte, maar bij wat meer kritisch beschouwen blijkt dat de uitgangspunten voor beheer en onderhoud (Bijlage 2, bl. 58) lang niet altijd sporen met de praktische uitvoering in het veld (eigen waarneming). Is de daarvoor noodzakelijke (veld)kennis, kundigheid en praktische ervaring wel (voldoende) aanwezig in de organisatie  ? Ook blijkt niet altijd de juiste historische herinnering voorhanden, zoals over het Vogeleiland (Bijlage 1, blz. 56) of het veranderde gebruik door bezoekers van voet- en fietspaden.  Zienswijzen  over hoe om te gaan met het vergroten van de bekendheid van Het Bos en het verwachte toenemen van het aantal bezoekers/bezoeken en het opheffen van (13 à 16 km) paden spreken elkaar tegen. Er is nog veel te verbeteren.

Tenslotte. Het is zeer goed dat er een toekomstvisie met –plan zijn gekomen. Deze geven richting aan denken en handelen van verantwoordelijke bestuurders en beheerders. De laatste geven aan open te staan voor discussie over het beheer. Ik spreek de wens uit dat zij bereid zullen zijn om houtsnijdende inbreng over te nemen en praktisch vorm te geven in hun handelen.

Overigens.

Overigens ben ik van mening dat Het Amsterdamse Bos / gemeente Amsterdam, die zeggen duurzaamheid en klimaatrespect na te streven, bij houtconstructiewerk aan kunstwerken (als bruggen, banken, e.d.) en gebouwen geen tropisch hout noch hout uit oerbossen van het noordelijk halfrond dienen te (laten) gebruiken. In Europa groeit eveneens (hard)hout van voldoende kwaliteit voor dit werk. Dit hout zo nodig combineren met (milieuvriendelijke) verduurzamingsmiddelen (de huidige vervangers van de voorheen gebruikte carbolineum- en teerproducten).

Amstelveen, 12 augustus 2024

Hein Koningen