Niet naast de deur.

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

De meeste foto’s in het verslag zijn zoals gebruikelijk gemaakt in de eigen omgeving (o.a. Kampsheide en Balloërveld), maar voor een van de onderwerpen moesten we (de leden van de insectenwerkgroep IVN-KNNV) iets verder van huis. Op een afstand van bijna 100 km ten zuiden van Assen kun je met een beetje geluk dit bijzondere en zeldzame insect bewonderen. Het lijkt een beetje op de zoektocht naar een speld in een hooiberg, maar dat valt gelukkig wel mee. Ik kom hier aan het eind van het verslag nog uitgebreid op terug.  

Ectophasia crassipennis (5-9 mm) is een zwak behaarde sluipvlieg. Hun grote samengestelde ogen zijn roodachtig. Bij deze nogal variabele soort kan het lichaam zwartachtig of oranjebruin zijn. De mannetjes en vrouwtjes zijn verschillend getekend. Het mannetje heeft sterk verbrede vleugels met donkere vlekken, en het bruingele achterlijf van het mannetje heeft een brede zwarte lengteband. Het vrouwtje legt de eitjes direct in de gastheer (schildwantsen). Deze vliegen kunnen meestal worden aangetroffen van mei tot september terwijl ze zich voeden met nectar van bloemen.

Bij het vrouwtje van de beekgoudoogdaas (7-11 mm) is het tweede rugplaatje geel met in het midden een omgekeerde ‘V’, het mannetje heeft een zwart achterlijf. Volgens een beschrijving heeft deze daas gifgroene ogen. Bij ‘mijn’ daas is nog net een randje groen te zien. Als ik hem recht van voren had kunnen fotograferen dan hadden de ogen er ongetwijfeld heel anders uitgezien. De kleur van de ogen is nogal variabel, ook (deels) goudkleurig kwam ik op internet tegen. De beekgoudoogdaas komt voor in bossen met stromend water, doorgaans beken, en is in Zuid-Limburg, Achterhoek en Twente algemeen, elders zeldzaam. Vliegtijd eind mei tot en met midden augustus. Mannetjes worden veel gezien op schermbloemigen.

Onlangs zag ik op het Balloërveld dit vrouwtje pluimvoetbij (12-15 mm) die heel druk was met het graven van een nestopening. Vrouwtjes zijn gemakkelijk te herkennen aan de geel gekleurde pluimen (beharing) aan de achterpoten. Ze dienen als hulpmiddel bij het graven, maar tussen de haren wordt ook het stuifmeel naar het nest gebracht. De vrouwtjes hebben naast de pluimen ook heldere witte dwarsbandjes op het achterlijf. Het lijkt onwaarschijnlijk, maar de hoofdgang kan 30 tot 110 cm diep zijn (info wildebijen.nl). De hoofdgang krijgt zijtakken waarin de broedcellen (4 tot 14) gemaakt worden. De vrouwtjes nestelen vaak in grote groepen. De pluimvoetbij vliegt op (gele) composieten, voornamelijk in de ochtenduren, waarbij ze relatief snel van bloem tot bloem vliegt. Het vrouwtje maakt op normale, zonnige dagen 6 tot 8 vluchten. Op de laatste vlucht wordt gewoonlijk geen stuifmeel verzameld. Vliegtijd: juni t/m augustus.

In eerste instantie dacht ik dat het een ‘oninteressant’ insect was, maar toen zag ik de bijzondere antennes. Het is de gekamde houtwormkever (3,5-5,5 mm). De (schijnbaar intrekbare) geweiachtige voelsprieten van de mannetjes zijn zeer kenmerkend voor deze keversoort. De vrouwtjes hebben gekartelde antennes. De kleur van de kevers varieert van roodbruin tot zwartbruin. Zoals bij alle knagende kevers is de kop verborgen onder het kapachtige halsschild. De kever komt hoofdzakelijk voor in loofbossen en is te zien van eind mei tot eind juli, vooral in juni. Het volwassen dier is vaak te zien op de boom waarin het zich heeft ontwikkeld, maar het is ook te vinden op kruidachtige vegetatie en op de bladeren van bomen. De larve (max. 7 mm) leeft in droge stammen en takken van loofhout en coniferen, waaronder beuken en wilgen.

Zo af en toe kijk ik ook even bij de jeneverbesstruiken op een van mijn favoriete plekken op het Balloërveld. Helaas heb ik daarop tot nu toe niets interessants gezien. Wel zag ik daar op het zand veel slanke, zwarte graafwespen met een deels rood achterlijf. Dit achterlijf hangt met lange ‘steel’ aan het borststuk. Het is de grote rupsendoder (1,5-2,5 mm). Deze graafwesp komt algemeen voor op zandig terrein en vliegt van mei tot oktober. Een bevrucht vrouwtje graaft een steile gang (tot 20 cm lang) met aan het eind een nestkamer. Dan gaat ze op zoek naar een rups (een grote of twee kleine) die ze meebrengt naar het nest. Ze verlamt de rups door rechtstreeks in het zenuwstelsel te steken en gif in te spuiten. Zo kan de prooi makkelijk naar het nest worden vervoerd. Het vrouwtje legt een eitje op de rups en vervolgens wordt de nestgang volgepropt met zand en met de kop aangestampt. Een steentje en wat camouflagemateriaal maken het geheel af. De wespenlarve voedt zich t.z.t. met de vetreserves van de nog levende rups. Eens volwassen, haalt de rupsendoder haar energie uit suikerrijke nectar.

Tussen de graafwespen zag ik een interessant insect met opvallende vleugels. Het was voor mij een nieuwe soort. Mijn schietgebedje werd verhoord. De roodbruine heiderouwzwever (9-14 mm) liet zich goed fotograferen. Het is een vliegensoort uit de familie van de wolzwevers. In ons land komt een twintigtal wolzwevers voor. De roodbruine heiderouwzwever komt voor op heideterreinen bij nesten van graafwespen. Veel parasiterende insecten gaan een nest van een ‘gastheer’ binnen en leggen daarin hun ei. Maar het vrouwtje van de roodbruine heiderouwzwever zoekt naar nestgaten van een graafwesp en schiet daar al vliegend een ei in. Voordat een ei weggeslingerd kan worden neemt het vrouwtje eerst zand op in een structuur aan de achterlijfspunt. De roodbruine heide rouwzwever vliegt van eind april tot begin augustus met een piek in juni en juli.
Ook het vrouwtje van de gewone wolzwever (en misschien nog van enkele andere soorten) ‘legt’ haar eitjes op deze manier. Het vrouwtje bepoedert haar rijpe eitjes eerst met zand zodat ze minder kleverig worden. Ze heeft daartoe een speciaal structuurtje aan het achterlijf. Ze vliegt vervolgens over de nestplaats van een zandbij en blijft even zweven voor de open nestingang om daar met een slingering van haar achterlijf een ei in te werpen. Uiteraard is lang niet elk schot in de roos.

De zuringspanner is een dagactieve nachtvlinder. De soort vliegt van eind april tot eind september in twee of drie generaties. De vlinders vliegen overdag bij zonnig weer laag boven de grond en worden dan soms voor een dagvlinder aangezien. Als de zon achter een wolk verdwijnt gaan ze direct laag in de vegetatie zitten met gespreide, enigszins omhoog gehouden vleugels. De voorjaarsgeneratie is kleiner en olijfgroen gekleurd met weinig contrasterende dwarsbanden. De zomergeneratie is okergeel met de opvallende roze banden. Opvallend bij het mannetje zijn de twee geveerde antennes, die van het vrouwtje zijn draadvormig. Hoewel de soort in Nederland op de zandgronden vrij algemeen voorkomt valt hij/zij door de geringe afmetingen niet snel op. De rups (juni-september) heeft veld- en schapenzuring als waardplant. De soort overwintert als pop.

Soms zijn de onderwerpen wel erg klein. Deze keer is het een vrouwtje geel kaardertje (2,5-4 mm) met eitjes. Het achterlichaam is roodachtig met witte haarvlekken, het voorlichaam is roodbruin, met lichte zijranden, en in het midden lichte haarstrepen. Poten bleek geelbruin. Dit spinnetje komt vooral voor op bladeren van lage vegetatie, bijvoorbeeld langs bosranden en in tuinen.
De kaardertjes zijn een familie spinnen die uit meer dan 500 soorten bestaat. Het zijn zogenaamde “cribellate” spinnen; ze produceren een speciaal, niet kleverig, wollig spinsel waarin insecten zeer snel verstrikt raken. Daarna bijt de spin in een van de poten van de prooi. Het gif wordt ingespoten, maar werkt veel trager dan een beet in het lijf van de prooi. Toch kan niemand ontsnappen. Volwassen dieren zijn te vinden van het late voorjaar tot de zomer.

Het is duidelijk een goudwesp, maar welke? Hedychrum nobile en Hedychrum niemelai lijken als de bekende twee druppels water op elkaar, maar ‘nobile’ komt meer voor. Op open zandige terreinen, in Nederland en Noord-België algemeen op de hoge zandgronden. Lichaamsbouw kort en breed met groene kop, voorzijde borststuk roodgoud en naar achteren toe groen tot groenblauw en meestal een licht roodgoud achterlijf. Goudwespen zijn koekoekswespen. De eieren worden afgezet in nesten van solitaire bijen en wespen en komen direct uit. Vervolgens beginnen de larven te eten van de voedselvoorraad en de larven van hun gastheer. Hedychrum nobile (7-9 mm) parasiteert bij voorkeur de larven van de grote knoopwesp. Deze goudwesp vliegt hoofdzakelijk in de maanden juli-augustus.

Tegenwoordig worden veel waarnemingen gemeld en via internet is dan te zien waar het betreffende onderwerp werd gezien. En zo kon het gebeuren dat we min of meer rechtstreeks naar een boom reden waarop we hoopten het vliegend hert te zien. Onze ‘gids’ kende deze plek en dat is ook een voordeel. We werden niet teleurgesteld. We zagen meerdere exemplaren, zowel mannetjes als vrouwtjes.
Het mannetje wordt, inclusief de imposante gewei-vormige kaken, tot wel 9 cm groot. De kaken worden slechts gebruikt om rivaliserende mannetjes en gewillige vrouwtjes te imponeren en niet om mee te eten. De vrouwtjes zijn een stuk kleiner. Het vliegend hert is, voor de ontwikkeling van haar larven, afhankelijk van door schimmels aangetast rottend eikenhout. Het verspreidingsgebied is daardoor beperkt. Door deze hoge eisen aan het voedsel en de lange ontwikkelingscyclus van vier tot acht jaar is het vliegend hert een kwetsbare soort. Het voortbestaan van de kever is in veel streken afhankelijk van bescherming.
Enige tijd na de paring zet het vrouwtje enkele tientallen eitjes af. De eitjes worden een voor een afgezet tegen boomwortels in door de vrouwtjes gegraven gangen in de bodem. Ongeveer de helft van de vrouwtjes is in staat om een tweede maal eitjes te ontwikkelen in hetzelfde seizoen. Het ei heeft een doorsnede van ongeveer 3 millimeter. Na twee tot vier weken komt een kleine, made-achtige larve tevoorschijn. De larve is enkele millimeters lang als het ei wordt verlaten. Het is een snelle groeier en na een jaar is de larve al enkele centimeters lang. Zowel de uiteindelijke grootte als de levensduur van de larve zijn in vergelijking met andere insecten sterk afhankelijk van het voedselaanbod en de klimatologische omstandigheden. De larve kan in uitzonderlijke gevallen een lengte van tien centimeter en een leeftijd van acht jaar bereiken voordat de verpopping plaatsvindt. De lengte van het popstadium is veranderlijk en hangt af van omgevingsfactoren zoals temperatuur en vochtigheid. De duur is twee tot vier weken. De larve verpopt zich meestal in de herfst op een vorstvrije plaats en blijft daar om te overwinteren. Het gewei van het mannetje ontstaat tijdens de verpopping. Pas in de zomer komt de kever uit de bodem tevoorschijn. Een vliegend hert leeft eenmaal volwassen niet erg lang, de mannetjes leven slechts enkele weken, terwijl de vrouwtjes hooguit één tot twee maanden in leven blijven. In Nederland en België is het vliegend hert voornamelijk in de maanden juni, juli en augustus te zien.

Groetjes,

Luit