Startpunt: Kies bij afrit 6 van de A32 richting Frederiksoord, N 855. In Frederiksoord bij de ANWB-wegwijzers rechtsaf, N353 richting Havelte. Neem op de rotonde bij Wapserveen de derde afrit, richting Wapserveen. Na 3 km tegenover een paddenstoel rechtsaf, de Studentenkampweg (1). Waar de verharding overgaat in een zandweg bevindt zich links in het bos een kleine parkeerplaats met diepe kuilen, dus pas op. Je kunt misschien beter parkeren in de berm.
Routebeschrijving:
a. Ga op de parkeerplaats met de rug naar het fietspad staan en volg het pad dat achter op de parkeerplaats begint. Na 250 m maakt het pad een scherpe draai naar rechts. We hebben nu links een sloot en rechts het bos. Langs dit pad staan zowel grove als zwarte dennen (2). Aan het einde van het pad linksaf, een brede zandweg met fietspad.
b. Na 400 m buigt het fietspad naar rechts. Wij volgen het fietspad en steken de hei over. Speur in de winter de boompjes op de hei af. Er kan een klapekster zitten. We blijven het fietspad volgen tot we bij paddenstoel 24988 komen. We hebben hier een mooi uitzicht over de plas, het Booy’s veen (of Bosveen). Hier heb je kans op watervogels.
c. Als je bij de paddenstoel met je rug naar het water gaat staan, zie je ongeveer recht vooruit een bank met opschrift, “Willem Hoogenkamp ….”. Zittend op die bank heb je mooi uitzicht over het water. De bank staat precies tussen twee berken in. De berk links van ons (als je op de bank zit) heeft in de kruin veel vergroeiingen. Het is een ruwe berk. Dit kunnen we zien aan de takuiteinden die onbehaard en ruw zijn in tegenstelling tot die van de zachte berk. De berk aan de rechterkant is op de voet van de stam begroeid met een kussen van mos en direct daarboven met korstmos met groene bekertjes (3).
d. We vervolgen onze weg over het karrepad dat vanaf de bank gezien naar rechts loopt. Al gauw maakt het pad een lange bocht naar rechts. Aan het einde van die bocht gaan we linksaf, een breed bospad. Na 200 m op een kruising rechtdoor. Na nogmaals 200 m gaan we rechtsaf. Dit pad buigt naar links en slingert vervolgens om een omgevallen boom heen. Daarna krijgen we al gauw zicht op het water van het Brandeveen (4). We blijven dit smalle en slingerende pad ongeveer een kilometer volgen steeds op korte afstand van het water. Loop af en toe eens naar het water waar dat mogelijk is. De kans op watervogels is groot. Van maart tot oktober zijn de dodaarzen bijna niet te missen.
e. Bij een klein zandstrandje rechtdoor, nog steeds min of meer langs het water blijven lopen. Op 300 m na het zandstrandje komen we uit bij een paaltje met daarop de afbeelding van een turfschip. We gaan rechtdoor langs het paaltje het dalletje in en laten hier het Brandeveen achter ons. Het dal is de voormalige loop van het Turfvaartje. Bij een informatiebord steken we de brede zandweg over en gaan rechtdoor een trap op. Na 200 m passeren we een klaphekje en komen uit op de “Bosweide”. Ook hier heeft vroeger vervening plaats gevonden.
f. We steken het weiland schuin naar rechts over waarbij we de sloot (hetTurfvaartje) links van ons houden. Rechts zien we in de zomer een bloemenweide vol knoopkruid, margrieten en sintjanskruid. Aan de overkant klimmen we via een overstapje over de afrastering. We blijven het paadje langs het Turfvaartje volgen tot we uitkomen op een brede zandweg met aan de overkant een bord met informatie over het vaartje en de omgeving. Hier rechtsaf en de brede zandweg blijven volgen. Waar we voor ons uit een afsluitboom zien met een bordje “Opengesteld” buigen wij met de zandweg mee naar links. We lopen nu langs de bosrand. In de bermen zien we tapijten van ruig haarmos (5).
g. Waar de zandweg afbuigt naar links, gaan wij rechtdoor en door het klaphekje. Bij het fietspad rechtdoor en 30 meter verderop bij een splitsing rechts aanhouden. Aan het einde rechtsaf en na 10 m linksaf. Nu steeds rechtdoor tot we uitkomen bij een hek. We gaan een klaphekje door, steken zo recht mogelijk een zandweg en een fietspad over en gaan rechtdoor langs het bordje Holtingerveld. (Wie de route wil bekorten tot 7 km gaat op het fietspad rechtsaf. Na 800 m ben je weer bij het startpunt.)
h. Na 100 m loopt het zandpad omhoog en krijgen we naar links uitzicht op een plas en een bank met mooi uitzicht. We blijven het zandpad volgen. We passeren kort na elkaar drie splitsingen waarop we telkens rechts aanhouden. Op het zandpad wordt onze weg soms versperd door grote regenplassen. In dat geval zoeken we een sluippaadje dat rechts van het zandpad ontstaan is. Nadat we het langgerekte ven links van ons gepasseerd zijn, nemen we de eerste afslag naar rechts. Na 20 m komen we bij een fietspad. Hier rechtsaf. We volgen dit fietspad tot we na 1300 m weer bij het startpunt zijn.
1. De Studentenkampweg heeft zijn naam te danken aan de studenten die hier in 1931 een verhard fietspad aanlegden.
2. Grove den en zwarte den zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden door te kijken naar de lengte van de naalden. De grove den heeft korte naalden, 3 tot 7 cm, terwijl de naalden van de zwarte den veel langer zijn, 8 tot 16 cm. De stam van de zwarte den is grijsbruin tot donkerbruin. De grove den heeft een roodbruine schors en bij oudere bomen is de schors meer naar boven toe oranje gekleurd. De grove den is de enige inheemse den. Op onze wandeling zullen we hem veel meer tegenkomen dan de zwarte. Dennen kunnen overleven op voedselarme zandgronden dankzij schimmels in de grond. Deze schimmels geven de schaarse voedingstoffen door aan de boom. Verder gaat de boom zuinig om met voedingsstoffen doordat zijn naalden pas na enkele jaren afvallen. De droogte van de zandgronden kunnen deze bomen overleven door het geringe bladoppervlak van de naalden waardoor weinig water verdampt wordt. Rond 1900 zijn op het Ooster- en Westerzand veel dennen aangeplant om het stuifzand vast te leggen.
3. Mossen en korstmossen
Mossen zijn laagblijvende planten met stengels en kleine groene blaadjes. De blaadjes bezitten net als alle groene planten bladgroen. Onder invloed van het zonlicht worden in het bladgroen water en CO2 omgevormd tot suikers die als voedsel dienen voor de plant. Onder vochtige omstandigheden zijn mossen gemakkelijk te onderscheiden van korstmossen door hun helder groene kleur. Korstmossen hebben daarentegen allerlei kleuren van grijs tot geel en van oranje tot grijsgroen, maar nooit helder groen. De benaming korstmos is verwarrend. Je zou kunnen denken dat korstmos een bijzonder soort mos is, maar korstmos is geen groene plant en dus geen mos. Je zou kunnen denken dat korstmossen korstvormig zijn. Dat is wel vaak het geval, maar toch lang niet altijd. Denk maar aan het rendiermos dat gebruikt wordt in kerststukjes. Dat is geen mos, maar een korstmos met een struikvormige structuur. Eigenlijk zou rendierkorstmos dus een betere benaming zijn. Verder bestaan er ook nog bladvormige en baardvormige korstmossen. Wat is een korstmos dan wel? Het is een schimmel die samenleeft met een alg tot wederzijds voordeel. Wat al gauw opvalt bij korstmossen is dat je ze tegenkomt op de meest bijzondere plaatsen, op boomstammen, op dakpannen, straatstenen, zandverstuivingen, rotsen in het hooggebergte of in het hoge noorden. Dit zijn allemaal plaatsen waar extreme omstandigheden regelmatig voorkomen, van grote hitte tot barre kou of langdurige droogte. Een groene plant kan onder deze omstandigheden niet overleven, hij zou al gauw sterven als gevolg van verdroging. En aangezien een alg een groene plant is geldt dat ook voor hem. De alg kan hier alleen overleven door samen te werken met een schimmel. Als groene plant maakt de alg suikers waarvan hij leeft. Een deel van die suikers dient als voedsel voor de schimmel die zelf geen suikers kan maken. In ruil daarvoor verschaft de schimmel bescherming aan de alg door een web van draden om hem heen te weven en zo de alg te behoeden voor uitdroging. Die schimmeldraden zijn er de oorzaak van dat je nooit heldergroene korstmossen ziet. In de tweede plaats is de schimmel in staat vocht uit de lucht op te nemen en door te geven aan de alg. Schimmel en alg zijn niet altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden. In sommige gevallen kunnen ze uit elkaar gaan en onafhankelijk verder leven als de omstandigheden verbeteren. De bekertjes die je ziet zijn de sporendragers van het korstmos. Mossen en korstmossen kunnen een belangrijke rol spelen bij het vastleggen van stuifzand. Vooral de korstmossen zijn goed tegen de extreme omstandigheden van het stuifzand bestand.
4. Het Brandeveen. Terwijl we uitkijken over de plas kunnen we proberen ons voor te stellen hoe deze omgeving er rond 1800 uitzag. De grote plas bestond toen niet. Waar we nu water zien bevond zich een veenmoeras, dicht begroeid en waarschijnlijk moeilijk begaanbaar en erg nat, maar zonder open water. Het moeras kon hier ontstaan op een laag punt in het terrein omdat de ondergrond bestaat uit ondoorlaatbaar keileem, waardoor het water stagneerde. Datzelfde keileem is er de oorzaak van dat het water van de huidige plas niet wegzakt. De wijde omgeving van het Brandeveen bestond uit een open vlakte zover het oog reikte, een vlakte die bestond uit heidevelden en stuifzanden. Vermoedelijk waren heel in de verte de huizen van Wapserveen en de kerk van Havelte te zien. Pas rond 1900 werden bossen aangelegd met als doel het stuifzand vast te leggen. Terwijl we rond de plas lopen passeren we een grote jeneverbes middenin het bos, een eenzaam restant uit de tijd van voor de bebossing. Rond 1800 werd begonnen met de vervening van het Brandeveen en de Boswei die we verderop zullen passeren. Om het werk te vergemakkelijken werd eerst een vaart, het Turfvaartje, gegraven in zuidelijke richting die aansloot op de Uffelter Boervaart. Dat Turfvaartje had twee functies. Ten eerste werd hierdoor het moeras ontwaterd waardoor gemakkelijker turf gestoken kon worden en ten tweede werd over de vaart de turf afgevoerd naar de Uffelter Boervaart en vervolgens naar de Drentse Hoofdvaart en Meppel. Aan de zuidkant van de plas zien we nog de oorspronkelijke oeverwallen langs het vaartje. Rond 1850 werd gestopt met de vervening en was een grote plas ontstaan. Nadat we de plas achter ons hebben gelaten, volgen we nog enige tijd de loop van het Turfvaartje. Na 1850 raakte het vaartje in onbruik en werd overstoven door stuifzand. Terwijl we over de oude bedding lopen kijken we links en rechts tegen zandheuvels aan en krijgen we een goede indruk van de invloed van de verstuivingen. In 2009 heeft men de loop van het vaartje weer zichtbaar gemaakt en informatieborden geplaatst.
5. In het vroege voorjaar kunnen we ruig haarmos gemakkelijk herkennen aan de rode “roosjes” in de top van elke stengel. Ruig haarmos is tweehuizig, dat wil zeggen dat er mannelijke planten zijn en vrouwelijke. De rode “roosjes” zijn de mannelijke geslachtsorganen. Naast zoden met uitsluitend mannelijke planten zien we zoden met soortgelijke planten, maar dan met rode steeltjes met daarboven een verdikt gedeelte. Deze verdikkingen bevatten de vrouwelijke geslachtsorganen die de sporen voortbrengen. We hebben hier dus te doen met de vrouwelijke planten. De verdikking is behaard, vandaar de benaming haarmos voor deze groep van mossen.
Ruig haarmos is van andere haarmossen te onderscheiden doordat elk blad eindigt in een glashaar. Zandhaarmos komt op overeenkomstige plekken voor, maar mist de glashaar. In plaats daarvan heeft het een bruine stekelpunt.
Ruig haarmos is een pionier van droge, zure zandgrond. In stuifzandgebieden vormt het tapijten van tientallen vierkante meters en levert hiermee een belangrijke bijdrage aan het vastleggen van stuivend zand. We zien dat hier op kleine schaal gebeuren in de berm van deze zandweg. Ruig haarmos is goed aangepast aan droge omstandigheden. Bij droogte liggen de bladen dicht tegen de stengel aan en is de plant knopvormig om verdamping tegen te gaan.
Voor meer informatie over het gebied zie:
Niekus, de Vries en Van der Wijk, “Archeologie en landschap van het Holtingerveld”. Een flink deel van dit boek is gewijd aan het ontstaan van het landschap vanaf de ijstijden. Ook is er een hoofdstuk over vegetatie en fauna.
Verder zijn informatie en foto’s te vinden op www.havelterzand.nl
Wandeltip & foto’s Theo van de Graaf