Wandeltip: Woldlakebos – 4,5 of 6,5 km

Kaart Woldlakebos

Startpunt: De route begint bij de visvijver aan de Woldlakeweg. Je bereikt dit startpunt als volgt. Neem  vanaf de A32 afslag 7, Steenwijk Noord, en aan het einde van de afrit richting Steenwijk. Op de rotonde de eerste afslag, richting Oldemarkt. Na Witte Paarden met de scherpe bocht mee naar links, richting Oldemarkt . Na het passeren van een zwembad aan de linkerkant neem je de eerste afslag naar links, richting Kalenberg. Blijf richting Kalenberg volgen tot je over een brug (Meenthebrug) komt. Sla direct na de brug linksaf, Woldlakeweg. Na 1300 meter zie je links de visvijver met parkeergelegenheid.

Routebeschrijving:
a. We lopen verder over de Woldlakeweg, dus met de vijver aan de linkerhand. Links zien we een stukje nieuwe natuur. De weilanden zijn hier nog niet zo lang geleden onder water gezet. Er zijn vaak veel vogels te zien, o.a. lepelaars, grote zilverreigers en allerlei steltlopers.
b. Na 500 m op de kruising met de A.F. Stroinkweg gaan we rechtsaf. Na 200 m linksaf een bruggetje over. Volg het slingerende hoofdpad, negeer alle zijpaden (1). Na 500 m op een T-splitsing rechtsaf. We lopen langs een vaart links van ons. Hier zijn in het zomerhalfjaar altijd veel libellen te vinden (2).
c. Na 500 m bij het eerste zijpad linksaf. Na 150 m maakt het pad eerst een scherpe bocht naar links en dan naar rechts. Op een T-splitsing gaan we rechtsaf. Na 300 m op het einde van het pad zijn er twee mogelijkheden:
1. Wie de korte route wil volgen gaat hier rechtsaf. Na 150 m steken we de vaart over en blijven aan de overkant langs de vaart lopen tot de klinkerweg. Lees verder bij e.
2. Wie de lange route wil volgen gaat linksaf. We hebben nu een vaart rechts van ons. Volg dit pad tot je bijna bij de verharde weg bent. Enkele tientallen meters voor de verharde weg rechtsaf en over een sluisje. Ook hier in de zomer veel libellen.
d. Na 200m bij het routepaaltje met blauwe en rode pijl rechtsaf. Na 500 m op een kruising rechtdoor. We negeren een pad naar rechts en lopen door tot het eind. Hier rechtsaf. Na 80 m linksaf. Na 250 m maakt het pad een bocht naar rechts en gaan we evenwijdig lopen aan de weg. Op een driesprong houden we links aan.
e. We kruisen de klinkerweg en gaan rechtdoor een moerassig pad op. Dit is een goede plek om ringslangen (3) te zien. Een roerdomp is hier ook niet onmogelijk. In de vaart groeien overvloedig kikkerbeet, pijlkruid, krabbescheer en witte waterkers. Aan het einde van het pad op het fietspad rechtsaf. We lopen nu langs de Vloddervaart. In zomer en herfst is de vaart niet of nauwelijks te zien vanwege het hoge riet. Na 800 m komen we uit op de Woldlakeweg. Hier linksaf naar de visvijver.

1. In de zomer groeien langs veel paden tormentil en stijve ogentroost. Tormentil is te herkennen aan het handvormige blad en de kleine gele bloemen met vier kroonbladen. Tormentil behoort tot het geslacht van de ganzeriken waarvan in Nederland meerdere soorten voorkomen, o.a. zilverschoon en vijfvingerkruid. De bloemen van alle ganzeriken tellen vijf kroonbladen, behalve die van tormentil die er, zoals gezegd, vier heeft.  Daaraan is deze soort gemakkelijk te onderscheiden.
   Stijve ogentroost is een lage plant die te herkennen is aan zijn kleine witte bloemen die bij nadere beschouwing heel kleurrijk blijken te zijn met een gele vlek en paarse strepen. Stijve ogentroost is een halfparasiet. Dat betekent dat hij net als de meeste planten groen blad heeft en dus zelf voedsel kan aanmaken, maar daarbij toch ook parasiteert op andere planten. Stijve ogentroost parasiteert door middel van zijn wortels op grassen waaraan hij water en mineralen onttrekt.

2. Libellen. Het Woldlakebos is een bijzonder geschikt biotoop voor libellen. Er is veel water waarin de larven kunnen opgroeien, er zijn in het vliegseizoen veel insecten in de lucht die als prooi dienen en er zijn veel bomen en struiken die bescherming bieden tegen harde wind. Er komen in het gebied tientallen soorten voor, zowel kleine waterjuffers als grote glazenmakers en de middelgrote korenbouten en pantserjuffers. Ook zeldzame soorten komen voor zoals de groene glazenmaker, de bruine korenbout en de vuurlibel. Wie ze wat beter wil bekijken, kan er het beste ’s morgens vroeg opuit gaan als het nog koud is. Ze zitten dan stil en kunnen pas wegvliegen als ze eerst opgewarmd zijn. Dan zijn er ook vrij gemakkelijk foto’s van te maken.

3. Ringslangen. Op de kruising met de klinkerweg heb ik twee maal een doodgereden ringslangetje gezien. Kennelijk wordt dit punt door ringslangen gebruikt als oversteekplaats om van de ene vaart in de andere te komen. Beide keren betrof het zeer jonge exemplaren met een lengte van nog geen 20 cm. Een eveneens zeer klein exemplaar zag ik wegkruipen op het moerassige pad tussen de A.F. Stroinkweg en de Vloddervaart. Een vierde exemplaar, helaas ook dood, vond ik op het pad dat parallel loopt aan de A.F. Stoinkweg. Dit dier was iets groter dan de drie andere, ongeveer 40 cm schat ik. Uit deze vondsten blijkt wel dat deze omgeving een goede biotoop vormt voor ringslangen, maar ook een biotoop met gevaren.
   Ringslangen zijn vrij gemakkelijk te herkennen aan de gele of witte vlekken in de nek die samen bijna een ring vormen. Drie van de vier door mij gevonden exemplaren waren nog zeer jong en pas in dat jaar geboren, want op het moment dat ringslangen uit het ei kruipen zijn ze ongeveer 17,5 cm lang. Volwassen dieren bereiken een lengte van 75 tot 90 cm en soms nog wel veel langer.
   Ringslangen houden van water en zijn goede zwemmers en aangezien ze overdag jagen kun je ze dan ook zwemmend een vaart of plas zien oversteken waarbij ze de kop steeds boven water houden terwijl het lichaam krachtig door het water kronkelt. Bij gevaar duiken ze onder; ze kunnen een minuut of twintig onder water blijven. Eens zag ik hoe een dodaars met jongen te veel belangstelling toonde voor een zwemmende ringslang. De slang dook onder en verdween spoorloos. Of de jonge dodaarzen werkelijk gevaar liepen weet ik niet, maar jonge vogeltjes worden wel door ringslangen gegeten. Op het menu van de ringslang staan verder nog kikkers, padden, salamanders, hagedissen, hazelwormen, spitsmuizen, huismuizen en veldmuizen.
   Ringslangen overwinteren van oktober tot april in een hol onder de grond of onder een takkenhoop, bij voorkeur met een aantal bij elkaar in dezelfde ruimte. In juni of juli worden er 30 tot 40 eieren gelegd onder rottende bladeren of onder een hoop hooi, mest of compost. De warmte die vrijkomt bij het rottingsproces zal gunstig zijn voor de ontwikkeling van de eieren. Na zes tot tien weken kruipen de jonge slangen met behulp van een eitand uit hun omhulsel. Er wacht hen een leven vol gevaren, want niet alleen het verkeer eist zijn tol, maar ook tal van hongerige vijanden lusten wel een slangetje, zoals reigers, roofvogels, dassen  en egels.
   Ringslangen liggen zich graag ’s morgens op te warmen bovenop een graspol of op een pluk hooi. Met wat geluk kun je er een betrappen.

Wandeltip + foto’s Theo van de Graaf